RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Leiden
rep.nr. 483413/05-969
datum: 27 april 2005 (bij vervroeging)
Beschikking in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Woningbouwvereniging Trias Woondiensten,
gevestigd en kantoorhoudende te Lisse,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.P.J.M. Verbeek,
[verw[verweerder],
wonende te Lisse,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. drs. T.S. Jansen.
Partijen worden aangeduid als “Trias” en “[verweerder]”.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 22 maart 2005, heeft Trias de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ex art. 7:685 BW te ontbinden.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. Op 20 april 2005 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd.
Voorafgaande aan en ter voorbereiding van de mondelinge behandeling hebben beide partijen nog een groot aantal producties overgelegd.
De kantonrechter gaat op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van het volgende uit.
[verweerder], thans 54 jaar, is op 1 januari 2000 bij Trias in dienst getreden tegen een salaris van laatstelijk € 9.298,91 bruto per maand (exclusief 8% vakantietoeslag). Bij brief van 23 december 2004 heeft het Ministerie van VROM een onderzoek aangekondigd naar mogelijke onregelmatigheden binnen Trias. Op 27 december 2004 is [verweerder] op non-actief gesteld hangende dit onderzoek.
Trias verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van gewichtige redenen, bestaande uit een dringende reden dan wel veranderingen in de omstandigheden.
Trias voert hiertoe aan, zeer kort samengevat, dat [verweerder] zonder duidelijke verantwoording grote bedragen aan het vermogen van Trias heeft onttrokken en frauduleus heeft gedeclareerd.
[verweerder] voert als verweer aan dat hij zijn handelwijze steeds stap voor stap met de voorzitter van de Raad van Toezicht (RvT) heeft besproken, dat de RvT alle notulen van het management team (MT) ontving, en dat de gewraakte handelingen geheel regelmatig, zonder risico’s voor Trias en in overeenstemming met genomen bestuursbesluiten waren. Hij erkent dat er privé-uitgaven als onkosten zijn gedeclareerd maar dat gebeurde als een vorm van beloning voor bijzondere prestaties in overleg met de voorzitter van de RvT, [voorzitter RvT]. Deze wilde altijd dat [verweerder] dergelijke zaken alleen met hem besprak, waarna [voorzitter RvT] dat weer zou terugkoppelen naar de voltallige RvT; [voorzitter RvT] tolereerde niet dat [verweerder] overlegde met de andere leden van de RvT, aldus [verweerder].
Hij is ernstig ziek (reuma, diabetes, hoge bloeddruk), Trias heeft niet de juiste procedures in acht genomen bij zijn schorsing, Trias heeft hem reputatieschade berokkend.
Hij verzoekt de kantonrechter de verzochte ontbinding af te wijzen, dan wel bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst hem een vergoeding van € 447.705,43 toe te kennen. Daarbij beroept hij zich onder meer op een bepaling in de arbeidsovereenkomst die hem aanspraak geeft op één jaarsalaris plus één maandsalaris per dienstjaar bij ontslag, daarenboven op een vergoeding conform de kantonrechtersformule en op een hypotheeksuppletieregeling.
Niet is gebleken dat het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Trias genoegzaam aannemelijk gemaakt dat [verweerder] op grote schaal heeft gefraudeerd.
In de eerste plaats blijkt dit uit de gedeclareerde onkosten, waaronder zeer veel restaurantnota’s, soms tweemaal dezelfde, twee op dezelfde dag/tijd of tijdens vakantie; ook de taxi van Schiphol naar huis na een vakantie werd gedeclareerd. Tussen deze “bonnetjes” bevinden zich ook twee aan [verweerder] privé gerichte facturen van het advocatenkantoor dat de echtscheiding van [verweerder] heeft behandeld tot een beloop van € 4.860,98 (dossiernummer 2002.02498 [verweerder]/[r]). Van het “zakelijke” karakter van deze als zakelijke onkosten aan Trias gedeclareerde rekeningen, laat staan van een afspraak hieromtrent met de voorzitter van de RvT blijkt niets; deze, inmiddels afgetreden voorzitter ontkent zulks in elk geval. Door deze evidente privéuitgaven als zakelijke onkosten te declareren heeft [verweerder] zichzelf ten koste van Trias verrijkt, waardoor [verweerder] het vertrouwen van Trias onwaardig is geworden. De kantonrechter tilt hier zwaar aan omdat dergelijk declaratiegedrag binnen de organisatie natuurlijk uitlekt en daarmee een zeer slecht voorbeeld geeft aan het personeel. De bedrijfscultuur wordt daardoor gecorrumpeerd.
In de tweede plaats heeft [verweerder] in 2004 maandelijks opdracht gegeven tot betaling van door hem goedgekeurde declaraties van een adviseur genaam[adviseur] (Riverhoven Consultancy B.V.) tot een beloop van € 171.408,44 terwijl deze [adviseur] vrijwel nooit op het kantoor van Trias is geweest en [verweerder] geen enkel concreet document kan aanwijzen van de door [adviseur] beweerdelijk bedachte “adviezen” en “scenario’s”. De verklaringen hiervoor van [verweerder], dat er geen werkruimte was op kantoor, dat de scenario’s allemaal nog in ontwikkeling waren, en/of dat de betreffende bestanden zijn gewist omdat de geheugencapaciteit van de server tekortschoot, verdienen geen enkel geloof..
Indien het al om echt advieswerk zou gaan, zou [verweerder] zich als directeur wel zeer onbekwaam voor zijn taak hebben getoond door er niet voor te zorgen dat er tenminste een door de RvT goedgekeurd plan aan die adviezen ten grondslag lag en daarvoor een begrotingspost was uitgetrokken. Daarvan blijkt niets. De advieswerkzaamheden werden onder een algemene kostenpost weggeboekt en niet geactiveerd op nieuwbouwprojecten. Gezien de door [verweerder] ter zitting aan de dag gelegde kennis van zaken is de hypothese van domheid echter louter theoretisch. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat [verweerder], al dan niet tezamen en in vereniging met [adviseur], laatstgenoemd bedrag onrechtmatig aan Trias heeft onttrokken.
In de derde plaats heeft [verweerder] in april 2003 een zeer kort (21 dagen) lopende hypothecaire lening van € 2,5 miljoen afgesloten tegen een ongebruikelijk hoge rente van 8% per jaar, welke lening Trias € 60.000,00 heeft gekost, waaronder € 40.000,00 “provisie” voor een zekere L. van der Meer (Senaca B.V.) te Bantega, zonder dat [verweerder] ook maar enigszins aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzaak tot het afsluiten van die lening (buiten de huisbankier om) bestond, dat de RvT op de hoogte was van het zogenaamde tijdelijke liquiditeitstekort dat tot het afsluiten van zulk een onvoordelig kredietarrangement zou nopen en dat de RvT met deze constructie heeft ingestemd.
In de vierde, en niet de minste, plaats heeft [verweerder] op 3 december 2004 getracht een bedrag van € 550.000,00 over te maken naar Exploitatiemaatschappij De Lage Duinen, waarvan [verweerder] naar eigen zeggen instigator is geweest en waarvan de bestuurders zijn dezelfde [adviseur] en (tot 9 november 2004) een zekere [J.K.] (de zelfde van wie [verweerder] in het kader van de onkostendeclaraties heeft verklaard dat hij met hem in Spanje tijdens zijn vakantie in september 2003 zakelijk heeft gedineerd). Eerder, bij mail van 18 november 2004, had hij de boekhouding al gevraagd dat zelfde bedrag vrij te maken voor storting op een rekening van een notaris met het onwaarschijnlijke verhaal dat dit tot 21 december 2004 op een geblokkeerde rekening zou blijven staan en dan een fee van € 50.000,00 zou opleveren. De boekhouding heeft toen om nadere informatie en onderliggende bescheiden gevraagd. Daarop is de declaratie van ELD d.d. 3 december 2004 geproduceerd. Toen de boekhoudafdeling uitvoering van de spoedopdracht van [verweerder] tot voldoening van deze declaratie weigerde omdat [verweerder]’s procuratie beperkt was tot € 500.000,00 heeft [verweerder] een nieuwe factuur voor dezelfde advieswerkzaamheden, gedateerd 6 december 2004, gepresenteerd ten belope van € 490.000,00.
Ter verklaring van deze pogingen om dit bedrag te laten overboeken heeft [verweerder] een even vaag als fantastisch verhaal opgehangen over het ontwikkelen, onder “garantie” van een Canadese Trust en daardoor “zonder enig risico” voor Trias, van internationale financiële arrangementen, die het mogelijk moesten maken de leningen van Trias te herfinancieren tegen een lagere rente. Daarvoor moesten echter wel eerst bankgaranties worden gesteld, taxaties verricht en legal opinions afgegeven. In de bevoorschotting van de hiervoor op $14 miljoen (sic) begrote kosten moest Trias die € 550.000,00 bijdragen. Echter, “Zodra de projectfinancieringen door ELD zijn gerealiseerd (januari 2005) worden de kosten door ELD aan Trias Woondiensten terugbetaald” Waarom die 14 miljoen dollar noodzakelijk te maken kosten binnen een maand opeens door iemand anders betaald zullen gaan worden en hoe, laat [verweerder] in het midden. Aan dit verhaal ligt geen snipper papier ten grondslag (“dat kon ook niet omdat het adviestraject nog helemaal moest beginnen”, aldus [verweerder]); evenmin blijkt uit de door [verweerder] aangehaalde notulen van instemming van de RvT. De kantonrechter gelooft er geen snars van. Het is ondenkbaar dat een woningbouwvereniging als Trias een dergelijk bedrag zou uitgeven zonder zeer grondige en uitvoerige beraadslagingen in de RvT.
[verweerder] moet hebben beseft dat na de hoog opgelopen conflicten met de boekhouding over het vrijmaken en uitbetalen van die € 550.000,00 en later € 490.000,00 ontdekking van zijn bedrog niet lang uit kon blijven. Hij riep –kennelijk met het oog op een voorzienbaar ontslag- op 14 december 2004 op de valreep nog een riante regeling in het leven voor personeel dat, zoals hij, een door Trias verstrekte hypothecaire financiering had, welke regeling bij het einde van het dienstverband uitzicht biedt op een contant gemaakte rentesuppletie. In zijn geval zou dat resulteren in een bedrag van € 113.185,00, welk bedrag [verweerder] dan ook ongegeneerd opeist als onderdeel van de ontbindingsvergoeding. Hoewel het hier een belangrijke arbeidsvoorwaarde van (ook) [verweerder] zelf betreft blijkt ook hier wederom niets van enig overleg met, laat staan goedkeuring van, de RvT.
Door zijn manipulaties heeft [verweerder] Trias geconfronteerd met voorshands onoverzienbare financiële verplichtingen jegens haar personeel en jegens derden, zoals ELD dat reeds een advocaat heeft ingeschakeld om de beloning van € 490.000,00 te incasseren.
Al het voorgaande levert een gewichtige reden op, bestaande uit een dringende reden, die maakt dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk behoort te eindigen.
De kantonrechter zal daarom de arbeidsovereenkomst per 28 april 2005 ontbinden zonder toekenning van de gevraagde of enige andere vergoeding. De gestelde droeve persoonlijke omstandigheden kunnen aan de ernst van genoemde dringende redenen niets afdoen. Het behoeft voorts geen betoog dat [verweerder] geen aanspraak kan maken op de overeengekomen ontslagvergoeding nu hij zelf aan Trias een dringende reden voor het ontslag heeft gegeven en hij jegens Trias schadeplichtig is wegens zijn onrechtmatig handelen.
[verweerder] behoort als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter acht ondanks de genoemde ernstige omstandigheden de onderhavige procedure niet geschikt om in de proceskosten weliswaar aannemelijke, maar in het kader van een proceskostenveroordeling als deze ongebruikelijke, kostencomponenten tot een beloop van € 110.000,00 excl. BTW als door Trias bepleit op te nemen.
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 28 april 2005;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Trias begroot op € 676,00 waaronder begrepen € 400,00 voor gemachtig-densalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. R.T. van Leeuwen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2005 (bij vervroeging).