RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757769-04
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 2 mei 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Rijnmond, Huis ven Bewaring Noordsingel" te Rotterdam.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 april 2005 en 20 april 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadslieden mr J.T.C. Leliveld en mr A. Wladimiroff, beiden advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Kole heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 (impliciet primair), 2 (impliciet primair), 3 (impliciet primair), 4 (primair) en 5 (primair) telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest.
Tevens vordert de officier van justitie dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partijen].
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 5 (primair en subsidiair) is telastgelegd, zodat hij ook daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank heeft hierbij het volgende overwogen.
Verdachte wordt verweten dat hij zijn ex-echtgenote [G.A.] heeft gedwongen slaaptabletten (in casu Temazepam) in te nemen. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat zij enige uren bewusteloos is geweest. Voor enig ander lichamelijk letsel zijn in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende vast komen te staan dat het innemen van de tabletten Temazepam als mogelijk gevolg de dood van het slachtoffer zou kunnen hebben gehad dan wel haar zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen. Uit de bijsluiter van het medicijn en een ter zitting overhandigd faxbericht van Dr. M. Verschraagen d.d. 15 april 2005, apotheker bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), kan worden afgeleid dat overdosering van dergelijke medicatie alleen zelden gevaarlijk is, behalve in combinatie met andere centraal-depressieve stoffen of alcohol. Ernstige overdosering leidt slechts in sommige gevallen tot een coma en zeer zelden tot de dood. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende duidelijk geworden of de door [G.A.] - al dan niet gedwongen - ingenomen hoeveelheid tabletten, naar zij stelt 15 - 20 tabletten van 20 mg, een dodelijke hoeveelheid is dan wel had kunnen leiden tot een coma of enig ander ernstig letsel.
Verdachte dient dan ook hiervan te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs (feit 1, 2 en 3).
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die op 14 oktober 2004 [A.S.], [M.D.], [C.K.] en [C.J.K.] met een mes (dodelijk) heeft verwond.
[A.S.] is in de ochtend van 14 oktober 2004 hevig bloedend aangetroffen op de galerij van haar woning aan de [adres] in Naaldwijk. Ze is naar het ziekenhuis vervoerd waar ze korte tijd later is overleden. Sectie heeft uitgewezen dat het slachtoffer meerdere malen met een mes is gestoken, onder meer in haar borst en buik.
[M.D.] wordt vlak na zijn moeder in de kelderbox van de flat aangetroffen, bloedend en met een grote snijverwonding in zijn hals. Uit de medische verklaring van de arts van het slachtoffer blijkt dat er sprake was van een mesverwonding in de hals waarbij de hals van rechts naar links was doorgesneden.
[C.K.] en [C.J.K.] worden op die 14e oktober al bloedend door verdachte, hun vader, de woning uitgedragen. Artsen constateren in het ziekenhuis dat beide meisjes scherpe verwondingen in de hals hebben. Bij [C.K.} is een zenuwbundel geraakt.
Vast is komen te staan dat verdachte die ochtend in de kelderbox en in de woning van de slachtoffers is geweest. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat er verder niemand anders in de woning en de kelderbox aanwezig is geweest. Bewoners van de flat hebben eerst [A.S.] bloedend uit de woning zien komen, gevolgd door verdachte met in zijn armen twee kleine meisjes die ook onder het bloed zitten.
Verschillende politieagenten hebben op ambtseed verklaard die ochtend te hebben gehoord dat de oudste van de twee meisjes, [C.K.], zei: "Papa daan". Tijdens een verhoor door een jeugdrechercheur heeft [C.K.] nogmaals gezegd (bladzijde 438): "Papa daan, papa daan". Ze liet daarbij aan de rechercheur haar nek zien en maakte een beweging van oorlel naar oorlel langs haar keel. Zij vertelde dat papa dat ook bij [C.J.K.] had gedaan.
Verdachte zelf heeft direct na zijn aanhouding tegenover politieagenten verklaard "Ik heb het gedaan, dit doordat zij overspel heeft gepleegd. Ik heb hen verwond. "
Ook onderzoek door de technische recherche wijst ondubbelzinnig in de richting van verdachte. Voor de kelderbox waarin [M.D.] opgesloten heeft gezeten worden schoensporen aangetroffen die zijn geplaatst door schoenen met een bebloede zool. Uit onderzoek blijkt dat deze schoensporen veroorzaakt zijn door een schoen die soortgelijk is aan de linkerschoen van verdachte. Onder de schoenen van verdachte zit bloed van [M.D.]. Daarnaast worden in de woning schoensporen van verdachte aangetroffen.
Naast het lichaam van [A.S.] liggen twee messen; een keukenmes en een stanleymes. Verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat het stanleymes aan hem toebehoort en dat hij het mes die dag bij zich droeg. Aan het grote mes zit bloed van [A.S.] en [C.J.K.], terwijl op het stanleymes bloed wordt aangetroffen van alle vier de slachtoffers.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte degene is geweest die [A.S.] van het leven heeft beroofd en [M.D.], [C.K.] en [C.J.K.] met een mes heeft verwond.
Namens verdachte is aangevoerd dat er geen sprake van opzet is. Bij verdachte zou sprake zijn van zodanige (organische) amnesie - geheugenverlies - dat niet gesteld kan worden dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers de hem verweten handelingen met de dood zouden kunnen bekopen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit het door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht opgestelde rapport blijkt op basis van neuropsychologisch onderzoek dat de cognitieve functies van verdachte zijn aangetast. Dit kan veroorzaakt zijn door jarenlange blootstelling aan giftige stoffen en/of jarenlang alcoholmisbruik. De psychiater heeft in zijn deel van het PBC rapport gesteld dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn voor stoornissen in de geheugenfuncties, voor de inprenting, het kort- en langetermijn geheugen.
Bij faxbericht van 15 april 2005 heeft psycholoog Spangenberg nader uiteengezet dat verdachte de periode vóór en na het ten laste gelegde goed kan beschrijven, wat pleit tegen volledige amnesie. Bij neurologisch onderzoek zijn voorts geen afwijkingen aangetoond. Pas bij neuropsychologisch onderzoek is gebleken dat de geheugenfunctie van verdachte is afgenomen, maar zeker niet afwezig is. Voorts heeft de psycholoog in dit faxbericht aangegeven dat de kwestie van eventuele amnesie bij verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde feit niet van belang was voor de conclusie van het PBC ten aanzien van betrokkenes psychische toestand tijdens het ten laste gelegde en de verminderde toerekeningsvatbaarheid. In het rapport is in dit verband uiteengezet dat de gebrekkige cognitieve functies van verdachte tot een beperkte correctie van zijn wraaklustige gedachtegang en gedrag hebben geleid.
Op grond van het vorenstaande moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat verdachtes cognitieve functies ten tijde van de gepleegde feiten waren verminderd, maar niet afwezig waren, zodat niet kan worden gezegd dat hij niet in staat was om zijn wil te bepalen of zijn handelingen te sturen. Hiermee staat vast dat bij verdachte wel degelijk het (voorwaardelijk) opzet aanwezig is geweest op de door hem verrichte handelingen.
Het verzoek van de raadsman van verdachte om een nader onderzoek te laten verrichten omtrent de bij verdachte aanwezige amnesie, dient in het licht van het bovenstaande te worden afgewezen. Met betrekking tot de door de verdediging aangehaalde SIMS test, overweegt de rechtbank dat onduidelijk is wat het doel van het uitvoeren van een dergelijke test zou zijn, nu deze test er slechts op is gericht om vast te stellen of amnesie wordt gesimuleerd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte, ten aanzien van [A.S.] en [M.D.], heeft gehandeld met voorbedachte raad. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft in de periode voorafgaand aan 14 oktober 2004 meerdere malen gedreigd dat hij [A.S.] (en haar kinderen) zou vermoorden.
Dat deze dreigementen een steeds serieuzere vorm hebben aangenomen kan worden afgeleid uit de verklaringen van verschillende familieleden van de verdachte dat hij de laatste tijd bezig was met het slijpen van een mes en daarbij aangaf dat hij daarmee [A.S.] zou gaan doden.
In de maand september 2004 heeft verdachte een rugzak aangeschaft waarin hij onder andere het stanleymes bewaarde dat later op de galerij van de flat aan de [adres] is aangetroffen. Op 12 oktober 2004, twee dagen voor de gewelddadige gebeurtenissen, heeft verdachte de rugtas ingepakt. Hij verklaarde bij de politie (bladzijde 250) dat hij dit deed nadat hij een mail van [A.S.] aan haar ex onder ogen had gekregen. "Ik werd gek" en "Die dag was ik echt gek, ik was kwaad en miste mijn kinderen ", zei verdachte tegen de verhorende rechercheurs. In de door verdachte ingepakte rugtas blijken later, onder andere, te zitten een tweetal beitels, een mes, tie-wraps, latex handschoenen, een afgezaagde hockeystick en een hakbijl. Deze rugtas (met inhoud) wordt op 14 oktober 2004 op de salontafel in de woonkamer van de flat aan de [adres] aangetroffen.
Woensdagavond 13 oktober 2004 heeft verdacht tegenover zijn broer [Y.K.] (nogmaals) gezegd dat hij [A.S.] ging vermoorden. [Y.K.] nam dit dreigement zeer serieus, zoals blijkt uit zijn reactie de volgende ochtend als hij merkt dat verdachte zijn huis heeft verlaten met medeneming van zijn rugzak en kennelijk de auto heeft weggenomen die hij ([Y.K.]) van een vriend had geleend. [Y.K.] krijgt dan het ernstige vermoeden dat zijn broer onder weg is naar [A.S.] om haar (en de kinderen) iets aan te doen.
Voorts is vast is komen te staan dat verdachte op 14 oktober 2004 in de ochtend met een auto vanuit Den Haag naar Naaldwijk is gereden. Verdachte kwam omstreeks 7.45 uur aan bij de flat aan de [adres], wetende dat de twee oudste kinderen van [A.S.], [M.D.] en [M.], rond dat tijdstip naar school zouden gaan. Verdachte heeft [M.D.] gevolgd in de kelderbox van de flat, hem aangesproken en naar [A.S.] gevraagd. Nadat [M.D.] had gezegd dat [A.S.] niet thuis was, heeft verdachte de keel van [M.D.] doorgesneden, diens sleutelbos afgepakt, hem opgesloten in de kelderbox en is hij naar de woning van [A.S.] gelopen. Wat er zich precies in de woning heeft afgespeeld is niet duidelijk. Vast staat wel dat verdachte [A.S.] op meerdere plaatsen in haar lichaam heeft gestoken met het grote mes en het - door verdachte bij het toebrengen van de verwondingen aan [M.D.] ook al gebruikte - stanleymes.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte ten aanzien van de verwondingen toegebracht aan [M.D.] en [A.S.] niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke opwelling van drift of hartstocht, maar - mede gelet op de planmatige aanpak van zijn handelen - uitvoering heeft gegeven aan een reeds tevoren genomen besluit. Verdachte heeft zowel voorafgaande aan als gedurende de gewelddadige handelingen jegens [A.S.] en [M.D.] alle tijd gehad zich te beraden op het te nemen of zijn genomen besluit om[slachtoffers] om het leven te brengen. Ook na het toebrengen van de verwondingen aan [M.D.] had hij kunnen besluiten niet naar de woning van [A.S.] te gaan, die op de eerste etage was gelegen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er meerdere momenten aan te wijzen waarop verdachte de gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake was van voorbedachte raad.
De rechtbank is uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat ditzelfde ook zou gelden ten aanzien van de poging tot levensberoving van [C.K.] en [C.J.K.]. Weliswaar zijn er aanwijzingen in het dossier dat verdachte ook gedreigd heeft dat hij hen om het leven zou brengen, maar nu niet duidelijk is geworden wat zich precies in de woning van [A.S.] heeft afgespeeld valt niet uit te sluiten dat verdachte deze kinderen in de "orgie" van geweld jegens [A.S.] en [M.D.] heeft verwond zonder een daartoe voorop gezet plan.
De conclusie moet dan ook zijn dat ten aanzien van [A.S.] sprake is van moord, ten aanzien van [M.D.] van een poging tot moord en ten aanzien van [C.K.] en [C.J.K.] van pogingen tot doodslag.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs (feit 4).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 20 juni 1999 geprobeerd heeft zijn ex-echtgenote [G.A.] van het leven te beroven, door met een mes in de richting van haar lichaam te steken.
Het slachtoffer is op 17 oktober 2004 door de politie als getuige gehoord naar aanleiding van de gewelddadige gebeurtenissen drie dagen eerder in Naaldwijk. Daar heeft ze direct verklaard over een voorval in 1999 waarbij verdachte met een vleesmes stekende bewegingen in de richting van haar bovenlichaam heeft gemaakt. Het slachtoffer zat op dat moment op de bank, is opgestaan en heeft geprobeerd het mes af te weren met haar rechterhand. Hierbij is het mes in haar hand terecht gekomen. [G.K.], de dochter van verdachte en het slachtoffer, is van dit laatste getuige geweest. [G.K.]'s verklaring bij de politie is gedetailleerd en in overeenstemming met hetgeen [G.A.] verklaart. Verdachte heeft ook zelf verklaard over een incident waarbij een mes in de hand van [G.A.] is terecht gekomen. Tenslotte blijkt uit de medische verklaring dat het slachtoffer op die datum inderdaad bij de afdeling spoedeisende hulp is behandeld voor een wond aan haar hand.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de - gewijzigde - dagvaarding onder 1 (impliciet primair), 2 (impliciet primair), 3 (impliciet subsidiair) en 4 (primair) telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Ten aanzien van het onder 3 telastgelegde is namens verdachte aangevoerd dat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred, zoals bepaald in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft daartoe gesteld - kort samengevat - dat verdachte onmiddellijk nadat tot hem doordrong wat er was gebeurd, een ambulance heeft laten bellen en de kinderen naar de ambulance heeft gebracht. Verdachte zou in de visie van de verdediging ten aanzien van dit feit dan ook dienen te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het volgende vast komen te staan. Verdachte heeft zijn beide dochters, [C.K.] en [C.J.K.], in de woning aan de [adres] met een mes in de hals gesneden. Ze hebben daarbij scherpe verwondingen opgelopen.
[A.S.], die ook zeer ernstig verwond was door verdachte, is op een gegeven moment de galerij van de flat opgerend en heeft om hulp geschreeuwd. Een buurvrouw die dit gezien en gehoord had heeft het alarmnummer 112 gebeld. Pas daarna heeft deze getuige de verdachte uit de woning van [A.S.] zien komen. Hij had een groot mes in de hand en zij hoorde hem roepen 'geen politie'. Deze getuige heeft daarna verdachte wederom uit de woning van [A.S.] zien komen. Dan heeft hij de twee kinderen onder zijn arm en loopt hij met hen naar de inmiddels gearriveerde ambulance.
De rechtbank is van oordeel dat reeds op het moment dat verdachte met een mes langs/door de hals van deze zeer jonge kinderen had gesneden, de aanmerkelijke kans bestond dat zij ten gevolge daarvan zouden komen te overlijden. Er was dan ook reeds op dat moment sprake van een voltooide poging. In het licht van het bovenstaande neemt de rechtbank bovendien in aanmerking dat verdachte niet zelf actief heeft verhinderd dat het gevolg - het intreden van de dood van [C.K.] en [C.J.K.] - zou intreden. Het beroep op vrijwillige terugtred wordt daarom afgewezen. Hieraan doet niet af dat verdachte zelf op enig moment, nadat [A.S.] al om hulp had geroepen, om een ambulance heeft verzocht.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn ex-partner [A.S.], in het bijzijn van haar twee jongste kinderen, op zeer gewelddadige wijze om het leven gebracht. Kort daarvoor heeft verdachte geprobeerd om [M.D.], de zoon van [A.S.], om het leven te brengen door zijn keel door te snijden. [M.D.] is hierbij ernstig gewond geraakt - hij kon niet meer praten vanwege ernstig letsel aan zijn luchtpijp - en werd door verdachte hevig bloedend achtergelaten in een afgesloten kelderbox. Het moet voor deze twaalfjarige jongen een zeer traumatische gebeurtenis zijn geweest; zwaar gewond, opgesloten in een donkere kelderbox, zonder de mogelijkheid om om hulp te kunnen roepen en wetende dat zijn moeder gevaar loopt. Hij zal de rest van zijn leven deze afschuwelijke ervaring met zich meedragen; al was het maar omdat het duidelijk zichtbare litteken in de hals hem hieraan zal herinneren.
Ook de zeer jonge kinderen [C.K.] en [C.J.K.], toen respectievelijk 1 en 2 jaar oud, zijn slachtoffer van het door hun vader uitgeoefende geweld geworden. Verdachte heeft in de woning ook deze twee meisjes geprobeerd van het leven te beroven door hen de keel door te snijden. Ook bij hen heeft dat geleid tot een blijvend litteken in de hals.
Het leed dat verdachte aan de kinderen en aan de ouders en familie van [A.S.] heeft toegebracht is immens. [M.], [M.D.], [C.K.] en [C.J.K.] zullen verder moeten leven zonder hun moeder. De twee kleinste meisjes moeten bovendien leven met de wetenschap dat hun moeder is gedood door hun eigen vader.
Uit de slachtofferverklaring van de vader van [A.S.] ter terechtzitting afgelegd, blijkt hoe zeer ook het leven van hem en zijn vrouw, door de gebeurtenissen is verwoest.
Het zeer gewelddadige handelen van verdachte heeft daarnaast ook veel maatschappelijke onrust teweeggebracht. Dergelijke feiten schokken de rechtsorde op buitengemeen grove wijze en brengen gevoelens van grote angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
De rechtbank heeft het als schokkend ervaren dat verdachte er blijk van heeft gegeven ook nu nog geen enkel mededogen te hebben met de kinderen en de ouders van [A.S.].
Omtrent de persoon van verdachte is op 31 maart 2005 een rapport uitgebracht door
A.T. Spangenberg, psycholoog en A.C. Bruijns, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team.
Dit rapport houdt als conclusie en advies onder meer in:
"Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Onderzochte was ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Bij betrokkene bestaat het 'conglomeraat' van zijn psychische stoornissen uit een impulsregulatiestoornis; een persoonlijkheidsstoornis; een depressieve stoornis, in samenhang met het chronisch alcoholmisbruik; een cognitieve stoornis, mogelijk in het kader van een organisch psychosyndroom en theatrale gedragskenmerken.
Bij de aanloop tot de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, speelde van het scala aan psychische stoornissen vooral de persoonlijkheidsstoornis een belangrijke rol. Gekrenkt vanuit zijn narcisme, onvoldoende geremd als gevolg van de gebrekkige gewetensfuncties en falende empathie ontstond een toestand van toenemende woede op de vrouw die hem, in zijn ogen, in de steek had gelaten en kwaad berokkende. Ook de gebrekkige cognitieve functies veroorzaakten op hun beurt een beperkte correctie van zijn wraaklustige gedachtegang en gedrag. Bij het uitvoeren van de feiten zelf, indien bewezen, bepaalde de gestoorde gedragsregulatie, naast de narcistische woede, in belangrijke mate het gedrag van betrokkene."
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
In het rapport van het Pieter Baan Centrum wordt voorts het volgende opgemerkt. "Het recidivegevaar is naar de mening van het onderzoekend team groot. Vooral mensen die in enige relatie tot hem staan zullen in de toekomst gevaar kunnen lopen door betrokkene gewelddadig te worden benaderd, aangezien de psychische stoornissen het gedrag van betrokkene in belangrijke mate zullen blijven sturen. Op grond van het bovenstaande adviseren wij uw college om betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen."
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank vanwege de ernst van de feiten een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar zal opleggen. Daarnaast heeft de officier van justitie - gelet op de geestvermogens van verdachte - de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gevorderd.
De rechtbank acht allereerst geboden - ter vergelding van het immense leed dat de slachtoffers en de nabestaanden is aangedaan en ter vereffening van de schok die de rechtsorde is toegebracht - dat een gevangenisstraf van zeer lange duur aan verdachte zal worden opgelegd.
Zoals hiervoor al werd opgemerkt, kunnen de feiten vanwege een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens slechts in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat deze verminderde mate van toerekenbaarheid een enigszins matigende werking dient te hebben op de duur van de op te leggen vrijheidsstraf. Daarnaast brengt ook de omstandigheid dat verdachte ter zake van het derde feit (impliciet primair) en het vijfde feit zal worden vrijgesproken mee dat de rechtbank een lagere gevangenisstraf zal opleggen dan gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank zal voorts een terbeschikkingstelling met verpleging opleggen. Gelet op de ernst van de feiten, het rapport uitgebracht door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum en de indruk die de rechtbank zelf van verdachte heeft gekregen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte behandeld dient te worden. De rechtbank acht het gevaar voor herhaling reëel, gelet op de opmerkingen die de deskundigen hierover maken en mede gelet op het feit dat verdachte blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 19 oktober 2004, eerder wegens geweldsmisdrijven is veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke behandeling dan ook met name noodzakelijk is ter bescherming van personen uit de omgeving van verdachte en beveiliging van de maatschappij in zijn algemeen.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen hobbymes verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit aan verdachte toebehorende voorwerp de onder 1 (impliciet primair), 2 (impliciet primair) en 3 (impliciet subsidiair) bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen keukenmes verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp de onder 1 (impliciet primair) en 3 (impliciet subsidiair) bewezenverklaarde feiten zijn begaan, terwijl niet is kunnen worden vastgesteld aan wie dit voorwerp toebehoort.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij 1], domicilie kiezende te 's-Gravenhage, hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 1.344,67.
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd. Die vordering is eenvoudig van aard en vindt rechtstreeks haar grondslag in het bij dagvaarding onder 1 (impliciet primair) aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen.
[benadeelde partij 2], domicilie kiezende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 2.204,46.
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd. Die vordering is eenvoudig van aard en vindt rechtstreeks haar grondslag in het bij dagvaarding onder 1 (impliciet primair) aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen en zal deze toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op ? 4.123,35, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de nabestaanden van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 (primair) bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 1.344,67 respectievelijk ? 2.204,46 ten behoeve van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 3 (impliciet primair) en 5 (primair en subsidiair) telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 (impliciet primair), 2 (impliciet primair), 3 (impliciet subsidiair) en 4 (primair) telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 (impliciet primair):
Moord
Ten aanzien van feit 2 (impliciet primair):
Poging tot moord
Ten aanzien van feit 3 (impliciet subsidiair) en feit 4 (primair):
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaar;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 14 oktober 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 19 oktober 2004;
gelast voorts de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een hobbymes en een keukenmes;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [benadeelde partij 1], domicilie kiezende te 's-Gravenhage, een bedrag van ? 1.344,67;
- [benadeelde partij 2], domicilie kiezende te 's-Gravenhage, een bedrag van ? 2.204,46,
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op ? 4.123,35, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
? 1.344,67 ten behoeve van [benadeelde partij 1] en een bedrag groot ? 2.204,46 ten behoeve van [benadeelde partij 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 27 respectievelijk 44 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout voorzitter,
Höppener en Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Dingley, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2005.