ECLI:NL:RBSGR:2005:AT5323

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/11095
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J. Agema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming van een moeder en haar zeven minderjarige kinderen in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 april 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een moeder en haar zeven minderjarige kinderen. De moeder, geboren op 1 maart 1974 en van Turkse nationaliteit, was in bewaring gesteld met het oog op uitzetting, omdat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring enkel op de moeder betrekking had, maar dat de kinderen zich feitelijk ook in een situatie van bewaring bevonden, aangezien zij samen met hun moeder in een uitzetcentrum verbleven en onvrijwillig van hun vrijheid waren beroofd.

De rechtbank heeft overwogen dat de handelswijze van de verweerder, die in beginsel geen vrijheidsontneming van minderjarigen toepast, niet in strijd is met het Verdrag inzake de rechten van het kind. Echter, de rechtbank heeft ook geconcludeerd dat de feitelijke inbewaringstelling van de kinderen kan worden getoetst alsof er een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel aan ten grondslag ligt. De rechtbank heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen en geconcludeerd dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging in het uitzetcentrum niet gerechtvaardigd was. Daarom heeft de rechtbank bevolen dat de moeder en haar kinderen naar het Vertrekcentrum Ter Apel moesten worden overgebracht.

De rechtbank heeft het beroep van de moeder gegrond verklaard voor zover het zich richtte tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring, maar ongegrond voor het overige. Tevens heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen en verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 805,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Groningen
vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 05/11095
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op 1 maart 1974,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Grimm, advocaat te Stadskanaal.
Ontstaan en loop van het geschil
1.1 De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna verweerder, heeft op 10 maart 2005 aan eiseres, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
1.2 Eiseres heeft hiertegen op 11 maart 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres doorgestuurd en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 21 maart 2005. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen R.L.F. Zandbelt. Het onderzoek ter terechtzitting is geschorst en voortgezet op 4 april 2005. Verweerder heeft nog enkele stukken overgelegd. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voor verweerder zijn verschenen D.A. Riezebos en A. van de Burgt.
Rechtsoverwegingen
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
2.2 Eiseres heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
2.4 Eiseres heeft in februari 2000 voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Op 9 december 2004 heeft zij een herhaalde aanvraag ingediend. Op 15 december 2004 is aan haar een negatieve beschikking uitgereikt en haar aangezegd dat zij Nederland moest verlaten. Eiseres en haar zeven minderjarige kinderen zijn dakloos geworden en hebben vervolgens uiteindelijk twaalf weken in het vertrekcentrum (VC) Ter Apel gezeten om samen met haar en de diverse ketenpartners van de vreemdelingendienst te werken aan een vrijwillige terugkeer naar Turkije. Tijdens het verblijf op het VC is eiseres gepresenteerd bij het Turkse consulaat te Deventer, die de aanvraag tot het verkrijgen van een laissez-passer in onderzoek heeft genomen. Op donderdag 10 maart 2005 is eiseres uitgenodigd voor een laatste gesprek op het VC Ter Apel. Omdat de vertrektermijn van eiseres op het VC was verlopen en de indruk bestond dat eiseres samen met haar kinderen Nederland niet zou verlaten, werd besloten eiseres in bewaring te stellen. Nadat eiseres hieromtrent is gehoord, is eiseres op dinsdag 10 maart 2005 om 11.25 uur in bewaring gesteld.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat de procedure leidend tot de maatregel van bewaring, die is opgelegd aan eiseres, in overeenstemming is met de wet. De bewaring is derhalve niet op die grond onrechtmatig. Overigens zijn dienaangaande ook geen gronden aangevoerd door of namens eiseres.
2.6 De gemachtigde van eiseres heeft aan de rechtbank verzocht zich uit te laten over de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming ten aanzien van de zeven minderjarige kinderen van eiseres, die zich bij eiseres in het uitzetcentrum bevinden. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van inbewaringstelling d.d. 10 maart 2005 slechts ziet op eiseres en niet ook op haar zeven minderjarige kinderen. Desalniettemin bevinden deze kinderen zich wel feitelijk in een situatie van bewaring, nu zij tezamen met eiseres verblijven in het Uitzetcentrum Zestienhoven en eveneens onvrijwillig van hun vrijheid zijn beroofd en worden onderworpen aan het daar geldende regime. Onder verwijzing naar het beleid dat verweerder ten aanzien van vrijheidsontnemende maatregelen van kinderen voert, zoals verwoord in de Vreemdelingencirculaire 2000 onder A5/1.5, heeft verweerder ter zitting toegelicht dat minderjarigen in beginsel niet in bewaring worden gesteld, tenzij de in bewaring gestelde ouders er op staan dat zij met hen mee gaan. In dit laatste geval heeft dit tot gevolg dat de maatregel van bewaring ten aanzien van (één van) de ouders, automatisch zijn doorwerking vindt naar de minderjarige kinderen, waarbij verweerder heeft verklaard, zonder duidelijk aanwijsbare redenen, in de praktijk de ene keer wel en de andere keer geen maatregel -in de vorm van het opstellen van een M110 A formulier- ten aanzien van minderjarige kinderen op te stellen. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het scheppen van duidelijkheid door verweerder ten aanzien van het wel of niet opleggen van een formele maatregel geboden is, is de rechtbank niet gebleken dat de handelwijze van het automatisch volgen van de ouder strijd oplevert met het Verdrag inzake de rechten van het kind. Verweerders handelwijze impliceert naar het oordeel van de rechtbank echter wel, dat de rechtbank de feitelijke situatie van inbewaringstelling van de kinderen dient te toetsen alsof daar een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, als bedoeld in artikel 94 Vw 2000, aan ten grondslag ligt.
Eiseres heeft uitdrukkelijk aangegeven dat zij wenst dat haar zeven minderjarige kinderen bij haar blijven.
De procedure leidend tot de inbewaringstelling is, voor zover betrekking hebbend op de zeven minderjarige kinderen, naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het onder 2.6 vorenoverwogene en mede gelet op het hiervoor onder 2.5 overwogene, niet op die grond onrechtmatig.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert. De vrees is gerechtvaardigd dat eiseres zich aan de uitzetting zal onttrekken. Hierbij betrekt de rechtbank de omstandigheden dat eiseres niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zij zich niet heeft gehouden aan haar vertrektermijn, gebruik maakt/maakte van een vals/vervalst document, eiseres zich bedient van een of meerdere aliassen, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven en geen middelen van bestaan heeft. Daarbij overweegt de rechtbank eveneens dat eiseres ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven niet naar Turkije terug te willen en dat zij en haar gezin, indien de bewaring zou worden opgeheven, naar een ander land zullen vertrekken. Gelet op hetgeen onder 2.6 is overwogen, geldt hetzelfde voor de kinderen.
2.8 Het voortduren van de bewaring is niet onrechtmatig, nu voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiseres en haar kinderen binnen afzienbare termijn. De rechtbank laat daarbij wegen dat verweerder voldoende voortvarend handelt. Verweerder heeft eiseres gepresenteerd bij de Turkse consul. De daarbij overgelegde nufus bleek vals te zijn. De consul heeft de aanvraag voor een laissez-passer vervolgens in nader onderzoek genomen. Verweerder heeft op de zitting van 4 april 2005 aangegeven, gelet op de aandacht die uitgegaan is naar het zoeken van een oplossing voor de zeven minderjarige kinderen, nog geen nieuwe informatie over de voortgang van dit onderzoek te kunnen verstrekken. Gezien het korte tijdsverloop tussen de beide behandelingen ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat dit thans niet tot het oordeel leidt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank weegt ook uitdrukkelijk mee dat eiseres een niet-meewerkende houding toont en daardoor een spoedige uitzetting frustreert.
2.9 Bij afweging van alle betrokken belangen is de rechtbank van oordeel dat een voortzetting van de wijze van tenuitvoerlegging in het Uitzetcentrum Zestienhoven in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, waarover partijen ter zitting ook overeenstemming hebben bereikt, en zal overeenkomstig artikel 94, vierde lid, Vw 2000, de wijziging van de wijze van de tenuitvoerlegging van de bewaring bevelen, in die zin dat de bewaring ten uitvoer zal worden gelegd in het VC Ter Apel.
2.10 Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond, voor zover het zich richt tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring, en zal de rechtbank verweerder bevelen voor overbrenging zorg te dragen. Voor het overige verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Er bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
2.11 Voor een veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 805,- (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, 0,5 voor nadere zitting).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep, voorzover het zich richt tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring, gegrond;
- beveelt verweerder om eiseres en haar zeven minderjarige kinderen over te brengen naar het Vertrekcentrum Ter Apel;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 805, - (zegge: achthonderd en vijf euro) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. F.J. Agema en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 5 april 2005.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: