ECLI:NL:RBSGR:2005:AT6421

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/19681, 04/47472
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en verblijfsvergunning voor verblijf bij echtgenoot onder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 mei 2005 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Marokkaanse vrouw, om toelating als vluchteling en een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar Colombiaanse echtgenoot. Eiseres verblijft sinds 2 februari 2001 in Nederland en heeft op 22 februari 2001 een asielaanvraag ingediend. De aanvraag werd op 20 maart 2003 afgewezen, waarna eiseres beroep instelde. Daarnaast diende zij op 14 juni 2003 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot, die op 27 april 2004 werd afgewezen. Eiseres heeft tegen deze afwijzing ook beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat eiseres, met uitzondering van haar nationaliteit, aan alle voorwaarden voldoet om als vluchteling te worden toegelaten op grond van artikel 29, eerste lid, sub e, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de bijzondere omstandigheden van het geval, zoals de situatie van eiseres in Marokko en de problemen die zij daar zou ondervinden van haar broers vanwege haar huwelijk met een christen. De rechtbank verwijst naar eerdere beleidsregels die aangeven dat het mvv-vereiste niet tegengeworpen mag worden aan vreemdelingen die vóór 1 april 2001 een aanvraag hebben ingediend en die verblijf bij een echtgenoot beogen die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en verklaart het beroep van eiseres gegrond. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres, waarbij rekening moet worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van haar situatie. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644 worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op gezinsleven en de noodzaak om bijzondere omstandigheden in de beoordeling van asielaanvragen mee te wegen.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Middelburg
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nrs : AWB 03/19681 (asiel) en 04/47472 (regulier)
Inzake : A, eiseres, gemachtigde mr. drs. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. J.W. Kreumer, medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Eiseres is geboren op [...] 1970 en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Zij verblijft sedert 2 februari 2001 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 22 februari 2001 heeft zij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Verweerder heeft op 15 januari 2003 eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiseres heeft haar zienswijze op dit voornemen schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluit van 20 maart 2003 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Op 31 maart 2003 heeft eiseres tegen dit besluit beroep (met kenmerk 03/19681) ingesteld.
Op 14 juni 2003 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 met als doel: “verblijf bij echtgenoot B”. Op deze aanvraag is door verweerder op 27 april 2004 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 11 oktober 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 27 oktober 2004 heeft eiseres tegen dit besluit beroep (met kenmerk 04/47472) ingesteld.
De openbare behandeling van beide beroepen heeft plaatsgevonden op 17 maart 2005. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Walls, kantoorgenoot van gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. Overwegingen
A. Het beroep met kenmerk 03/19681:
1. De aanvraag van eiseres om toelating als vluchteling wordt - gelet op het bepaalde in artikel 117 Vw 2000 - onder de Vw 2000 aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op asielgerelateerde gronden in de zin van artikel 28 Vw 2000.
Artikel 28, eerste lid, onder a, Vw 2000 bepaalt dat onze Minister bevoegd is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
e. die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de
vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die
vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is
nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d,
de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend; (…).
Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Artikel 83 eerste lid, Vw 2000 bepaalt dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
2. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag -voor zover van belang en samengevat- aangevoerd dat zij voor haar komst naar Nederland ongeveer twee jaar met haar Colombiaanse echtgenoot B in Colombia heeft gewoond. Eiseres is met haar echtgenoot uit Colombia gevlucht omdat hij politiek actief was op gemeentelijk niveau en had te vrezen voor leden van de Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (kortweg: FARC). Haar echtgenoot is hier te lande toegelaten als vluchteling.
Eiseres heeft gesteld dat zij bij terugkeer naar Marokko problemen zal ondervinden van haar broers omdat die niet accepteren dat zij is gehuwd met een christen.
2.1. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling in de zin van artikel 29, aanhef en onder a, Vw 2000 nu haar echtgenoot op deze grond is toegelaten. Marokko kan niet als vestigingsalternatief gelden vanwege de familieproblemen en de omstandigheid dat haar echtgenoot niet tot Marokko zal worden toegelaten.
Daarnaast heeft eiseres zich beroepen op artikel 29, eerste lid, onder e, Vw 2000 in samenhang met artikel 8 EVRM. Zij heeft gesteld dat op verweerder de positieve verplichting rust om haar verblijf toe te staan.
2.2. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat zij ziek is en heeft ten bewijze hiervan –onder andere- twee verklaringen van de Medische Opvang Asielzoekers Noord-Nederland van respectievelijk 22 oktober 2002 en 26 maart 2003 overgelegd.
3. Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 Vw 2000, de aanvraag afgewezen. De gestelde problemen van eiseres behoren tot de familiesfeer waartoe het Vluchtelingenverdrag geen bescherming biedt. Eiseres komt evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, Vw 2000, nu zij niet over dezelfde nationaliteit als haar echtgenoot beschikt.
Verweerder heeft eiseres in het bestreden besluit geadviseerd om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenoot” aan te vragen.
3.1. Ten aanzien van de twee in beroep overgelegde stukken heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze op grond van artikel 83, eerste lid, Vw 2000 niet bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken, nu beide betrekking hebben op feiten en omstandigheden die reeds bij het nemen van het bestreden besluit bekend waren.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat de problemen die eiseres stelt te zullen ondervinden van de zijde van haar broers niet verdragsgerelateerd zijn.
4.1. Met betrekking tot de overige gronden die –samengevat- zijn gericht op de asieltoets die verweerder ten aanzien van eiseres heeft toegepast verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 januari 2004 (kenmerk 200306979/1, welke door de rechtbank wordt onderschreven. In deze uitspraak is met betrekking tot echtelieden die over een verschillende nationaliteit beschikken het volgende overwogen: “Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 ziet, evenals artikel 1 (A), onder 2, van het Vluchtelingenverdrag, uitsluitend op personen die zich uit gegronde vrees voor vervolging in de zin van deze bepalingen bevinden buiten het land, waarvan zij de nationaliteit hebben en die de bescherming van dat land niet kunnen of uit hoofde van bovenbedoelde vrees niet willen inroepen. Genoemde bepalingen, noch artikel 8 van het EVRM, bieden grond voor het oordeel dat in de situatie waarin tussen personen van verschillende nationaliteit sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, hiervan dient te worden afgeweken. De minister heeft de individuele asielrelazen van de vreemdelingen dan ook terecht beoordeeld in het licht van hun respectieve nationaliteit.”
4.2. Ten aanzien de door eiseres overgelegde brieven is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de brief van 22 oktober 2002 niet meer kan worden betrokken bij de beoordeling nu de inhoud betrekking heeft op een situatie die vóór het nemen van het bestreden besluit reeds aan de orde was. Niet valt in te zien waarom dit stuk niet eerder naar voren had kunnen worden gebracht. Met betrekking tot de brief van 26 maart 2003 is de rechtbank van oordeel dat het een onderbouwing van een eerder ingenomen stelling betreft. Immers, in de zienswijze heeft eiseres reeds verklaard dat zij ziek is en aangekondigd dat een medisch rapport zal worden ingebracht.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft.
5. Nu uit de vorige rechtsoverweging volgt dat eiseres bij gedwongen terugkeer naar Marokko geen reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, dreigt bij uitzetting geen schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daar ook de door eiseres gestelde (medische) omstandigheden niet als zodanig ernstig kunnen worden aangemerkt, heeft verweerder terecht geen grond aanwezig geacht voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
6. Evenmin is gebleken dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook aan de overige gronden van artikel 29 Vw 2000 niet is voldaan. Artikel 29, eerste lid, onder e, Vw 2000 is niet op eiseres van toepassing nu zij niet over dezelfde nationaliteit als haar echtgenoot beschikt.
6.1. Met betrekking tot het beroep op artikel 8 EVRM in samenhang met artikel 29, eerste lid, onder e, Vw 2000 is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan slagen en verwijst daartoe naar een uitspraak van 10 december 2002 (JV 2003/46) waarin de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat er buiten artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, Vw 2000 geen grond is voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van “family life”, als bedoeld in artikel 8 EVRM.
7. Verweerder heeft gelet op het voorgaande de aanvraag terecht afgewezen.
8. Het beroep is derhalve ongegrond.
B. Het beroep met kenmerk 04/47472:
9. Met betrekking tot het beroep gericht tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning met als doel “verblijf bij echtgenoot” overweegt de rechtbank als volgt.
10. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 kan een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op reguliere gronden worden afgewezen, indien de aanvrager niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17 Vw 2000 juncto artikel 3.71, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een mvv.
Ingevolge artikel 17 Vw 2000 juncto artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 wordt een dergelijke aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv wanneer het stellen van het mvv-vereiste zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
11. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat
het feit dat de asielaanvraag van eiseres is afgewezen terwijl haar echtgenoot is toegelaten als vluchteling geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan niet langer aan het mvv- vereiste dient te worden vastgehouden. Het feit dat eiseres geen beroep kan doen op haar familie is evenmin grond om haar vrijstelling te verlenen van het mvv-vereiste. Eiseres kan in staat worden geacht om zichzelf in het land van herkomst te handhaven in afwachting van de beslissing op haar mvv, eventueel met financiële ondersteuning vanuit Nederland.
Volgens verweerder is voor de beoordeling of artikel 8 EVRM zou moeten leiden tot toelating, in deze procedure waarin de vraag of het mvv-vereiste aan eiseres mag worden tegengeworpen centraal staat, geen ruimte. Van eiseres kan worden verlangd dat zij een aanvraag om een mvv in het land van herkomst indient en de beslissing aldaar afwacht. Het betekent niet dat de uitoefening van het gezinsleven nimmer zal worden toegestaan.
12. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel “verblijf bij echtgenoot B” omdat zij niet in het bezit is van een mvv, heeft gehandhaafd. Volgens eiseres is er geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar. In dit geval dient artikel 8 EVRM deel uit te maken van het toetsingskader nu bijzondere omstandigheden, die zijn voortgevloeid uit de beslissing in de asielprocedure om eiseres niet toe te laten als vluchteling, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om een positieve toelatingsverplichting aan te nemen. Volgens eiseres zijn soepele normen in de wet neergelegd om te voorkomen dat toegelaten vluchtelingen hun gezinsleden niet naar Nederland kunnen laten overkomen. Niet valt in te zien waarom de toelating van achtergebleven gezinsleden gemakkelijker zou zijn dan toelating van meegereisde echtgenoten.
13. De rechtbank oordeelt onder verwijzing naar overweging 6 dat eiseres -met uitzondering van haar nationaliteit- aan alle voorwaarden voldoet om op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, Vw 2000 te worden toegelaten als vluchteling. Dat er in dit geval sprake is van een bijzonder geval heeft ook verweerder zich gerealiseerd zoals blijkt uit de beslissing op de asielaanvraag van eiseres van 20 maart 2003 waarin haar wordt geadviseerd om een verblijfsvergunning voor “verblijf bij echtgenoot” aan te vragen zonder dat daarbij op de mvv plicht wordt gewezen. Verweerder is evenwel blijkens het bestreden besluit bij de beoordeling van de aanvraag ten onrechte voorbijgegaan aan de bijzondere omstandigheden van dit geval.
13.1. Dat in gevallen als de onderhavige sprake is van een situatie die leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard is door verweerder inmiddels onderkend.
In deze zaak is van belang dat in WBV 2005/1 (op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000) is bepaald dat onder voorwaarden het mvv-vereiste niet zal worden tegengeworpen aan vreemdelingen -zoals eiseres- die vóór 1 april 2001 een aanvraag hebben ingediend om toelating als vluchteling en verblijf bij echtgenoot of partner beogen die in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel.
Voorts heeft verweerder in verband met de implementatie van de EU-richtlijn voor gezinshereniging, gezinsvorming en openbare orde, bij WBV 2005/5 (inwerking getreden op 15 februari 2005) diverse bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 gewijzigd waaronder de bepalingen ten behoeve van gezinsleden die gezinshereniging beogen bij een toegelaten vluchteling maar over een andere nationaliteit dan de hoofdpersoon beschikken.
14. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat deswege van het horen van eiseres kon worden afgezien.
Gelet op het vorenstaande dient het bestreden besluit wegens strijd met de hoorplicht van artikel 7:2 Awb en het motiveringsbeginsel in artikel 7:12 Awb te worden vernietigd en dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De overige gronden van beroep blijven derhalve buiten bespreking.
15. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
III. Uitspraak
De rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep met kenmerk 03/19681 ongegrond;
2. verklaart het beroep met kenmerk 04/47472 gegrond;
3. vernietigt het bestreden besluit van 11 oktober 2004;
4. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
2. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad € 136 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh en in het openbaar uitgesproken op
in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier.
De griffier De rechter
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC
’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op: 11 mei 2005