ECLI:NL:RBSGR:2005:AT7187

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/23141, 05/24879
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • E.H.B.M. Potters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om de vreemdeling die op 29 november 2004 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring is gesteld. De rechtbank heeft op 31 mei 2005 in een eerdere uitspraak de opheffing van de bewaring bevolen, maar de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft hier geen gevolg aan gegeven. De vreemdeling heeft op 1 juni 2005 opnieuw beroep ingesteld, waarna de zaak op 7 juni 2005 ter zitting is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder opzettelijk geen gehoor heeft gegeven aan de eerdere uitspraak, wat heeft geleid tot een onrechtmatige voortduren van de bewaring. De vreemdeling is op 2 juni 2005 uitgezet naar Algerije, maar de rechtbank oordeelt dat de bewaring vanaf 31 mei 2005 onrechtmatig was. De rechtbank kent de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 140,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 644,-. De uitspraak benadrukt het belang van de rechterlijke toetsing en de strikte waarborgen die gelden bij de maatregel van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
UITSPRAAK
Zaaknummer: AWB 05/23141
AWB 05/24879
Datum uitspraak: 7 juni 2005
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1974 en van Algerijnse nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdeling,
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Op 29 november 2004 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 20 december 2004, 14 maart 2005 en 9 mei 2005 zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 23 mei 2005, op diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, is namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Bij uitspraak van 31 mei 2005 (AWB 05/23141) heeft de rechtbank dit vervolgberoep gericht tegen de maatregel van bewaring gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 bevolen met ingang van diezelfde datum.
In verband met verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek wordt heropend.
Verweerder is niet overgegaan tot opheffing van de bewaring, waarna namens de vreemdeling op 1 juni 2005 opnieuw beroep is ingesteld strekkend tot opheffing van de maatregel van bewaring van 29 november 2004. Daarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 05/24879.
De vreemdeling is op 2 juni 2005 uitgezet naar Algerije.
De verzoeken om schadevergoeding en het beroep tegen de maatregel van bewaring zijn behandeld ter zitting van 7 juni 2005, waar de vreemdeling niet in persoon is verschenen, doch zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam. Namens verweerder is ter zitting verschenen C.M.E. Bakker.
II. OVERWEGINGEN
Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voorafgaand aan de beëindiging daarvan onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.
Bij uitspraak van 31 mei 2005 heeft de rechtbank de opheffing van de bewaring bevolen met ingang van diezelfde datum, dit in verband met de omstandigheid dat verweerder geen recente inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling heeft verstrekt, welke inlichtingen noodzakelijk waren bij de rechterlijke beoordeling van het vervolgberoep tegen het laten voortduren van de bewaring.
Niet in geschil is dat de bewaring voorafgaand aan de uitspraak van de rechtbank van 31 mei 2005 niet onrechtmatig is geworden, zodat er in zoverre geen aanleiding is om schadevergoeding toe te kennen.
Ter zitting van de rechtbank is komen vast te staan dat geen gehoor is gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 31 mei 2005, in welke uitspraak ten gevolge van nalatigheid van de zijde van verweerder, de opheffing van de bewaring is bevolen. Voor de vreemdeling was reeds een vlucht naar Algerije geboekt, met welke vlucht de vreemdeling op 2 juni 2005 ook daadwerkelijk is uitgezet. De betrokken medewerker van de IND Rijswijk was, gelet op de geplande vlucht, voornemens de vreemdeling opnieuw in bewaring te stellen op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000. Aangezien dit op praktische gronden onmogelijk zou zijn geweest, heeft deze medewerker opzettelijk en welbewust geen gevolg gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 31 mei 2005 en is de bewaring niet opgeheven.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de inbewaringstelling na een daartoe strekkend bevel van de rechtbank onverwijld dient te worden opgeheven, aan welk vereiste blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 april 2004, 200401500/1, is voldaan indien de bewaring binnen zes uur na de verzending van de uitspraak wordt beëindigd. De vorenomschreven handelwijze, die zoals uit het vorenstaande reeds blijkt niet slechts berust op een vergissing maar kennelijk opzettelijk is gevolgd ten einde de bewaring in strijd met de uitspraak van de rechtbank toch te laten voortduren, is evident onrechtmatig. Deze handelwijze doorkruist de rechterlijke toetsing, die behoort tot de strikte waarborgen waarmee de ingrijpende maatregel van bewaring is omkleed.
Nu de bewaring niet onverwijld is beëindigd, heeft de bewaring met ingang van 31 mei 2005 tot en met 2 juni 2005 voortgeduurd zonder een op de Vw 2000 gebaseerde grondslag, ten gevolge waarvan deze vrijheidsontneming onrechtmatig is geweest.
Het op 1 juni 2005 ingestelde beroep is dan ook gegrond. Voor het bevelen van de opheffing van de maatregel van bewaring bestaat geen aanleiding, nu de vreemdeling op 2 juni 2005 is verwijderd naar Algerije.
Nu het laten voortduren van de bewaring blijkens het voorgaande met ingang van 31 mei 2005 onrechtmatig is geworden, acht de rechtbank termen aanwezig om de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen.
Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 2 juni 2005, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling over de periode van 31 mei 2005 tot en met 1 juni 2005 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,- voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,- voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
In totaal bedraagt de schadevergoeding 2 x € 70,- is € 140,-.
Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt € 322,-;
* wegingsfactor 1.
Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- Wijst het verzoek om schadevergoeding af, ten aanzien van het beroep met nummer AWB 05/23141;
- verklaart het beroep, met nummer AWB 05/24879, gegrond;
- wijst het ten aanzien van dit beroep gedane verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 140,-;
- veroordeelt verweerder in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-- te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier op 7 juni 2005.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 140,-- (ZEGGE; EENHONDERDENVEERTIG EURO)
Aldus gedaan op 7 juni 2005 door mr. E.H.B.M. Potters.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: