Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 26 mei 2004 heeft eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en inkomen ingediend. Op deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 3 juni 2004 afwijzend beslist.
Eiseres heeft bij brief van 16 juli 2004 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 augustus 2004, verzonden op 25 augustus 2004, heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 oktober 2004 beroep ingesteld.
Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, vangt de bezwaartermijn aan op de dag na die waarop het besluit is verzonden dan wel uitgereikt.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit van 3 juni 2004 niet aangetekend of met bevestiging van ontvangst, maar, naar verweerder heeft aangegeven, met de gewone post is verzonden. Nu verzending op die wijze heeft plaatsgevonden kan naar het oordeel van de rechtbank de verzending van het besluit van 3 juni 2004 op die datum niet aan de hand van verifieerbare gegevens worden aangetoond. In het verweerschrift heeft verweerder weliswaar aangegeven dat de geautomatiseerde wijze van verzending ervoor zorgt dat een besluit zoals hier aan de orde op de dag van de beslissing in het geautomatiseerde systeem van verweerder wordt aangemaakt en verzonden, maar van deze wijze van verzending van primaire besluiten heeft de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 20 januari 2004 (LJN: AO3479) reeds eerder uitgemaakt dat daarmee niet kan worden aangetoond dat een besluit - zoals in casu dat van 3 juni 2004 - ook daadwerkelijk is verzonden. Ook op andere wijze is de rechtbank daarvan niet gebleken.
De rechtbank overweegt vervolgens dat wel vaststaat dat een afschrift van het besluit van 3 juni 2004 op 15 juli 2004 op het wijkkantoor Escamp Oost aan eiseres is uitgereikt. Dientengevolge is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen dat besluit, gelet op artikel 6:8, eerste lid, in samenhang met artikel 3:41, tweede lid, van de Awb, aangevangen op 16 juli 2004 en geëindigd op 26 augustus 2004. Het bij brief en faxbericht van 16 juli 2004 ingediende bezwaarschrift, dat op diezelfde datum door verweerder is ontvangen, is derhalve binnen de wettelijke bezwaartermijn van zes weken ingediend.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder het tegen het besluit van 3 juni 2004 gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. Het besluit van 10 augustus 2004 komt derhalve voor vernietiging in aanmerking.
Het beroep is kennelijk gegrond.
In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 van de Awb zonder nader onderzoek op het beroep uitspraak te doen.
Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op EUR 322,00 voor het indienen van het beroepschrift in een zaak van gemiddeld gewicht.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 10 augustus 2004 en draagt verweerder op een inhoudelijk besluit op het bezwaar van 16 juli 2004 te nemen;
3. bepaalt dat de rechtspersoon de gemeente Den Haag aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten EUR 37,00, vergoedt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van EUR 322,00, welke kosten voormelde rechtspersoon aan de griffier dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.
Aldus gegeven door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.