RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/753550-04
's-Gravenhage, 21 juni 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Utrecht, P.I.V. HvB Nieuwersluis.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 en 31 mei alsmede 6 en 7 juni 2005.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr J.M. van der Linden, advocaat te Waddinxveen, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Degeling heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding onder feit 1 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van de haar bij dagvaarding onder 1 subsidiair eerste alternatief/cumulatief, 2 primair en 3 telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht alsmede tot de maatregel van de terbeschikkingstelling van verdachte met dwangverpleging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijzigingen ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de gewijzigde telastelegging, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten het navolgende.
Savanna is op 20 september 2004 overleden. De arts en patholoog mevrouw H.A. Tromp heeft sectie verricht op het stoffelijk overschot. Zij heeft haar bevindingen vastgelegd in een rapport d.d. 28 december 2004. De conclusie daarvan luidt als volgt:
Bij Savanna, oud 3 jaren, zijn een te laag bloedsuikergehalte (ten gevolge van ondervoeding) en tekenen van zuurstoftekort gevonden. Het intreden van de dood kan zonder meer worden verklaard door de combinatie van deze bevindingen. Elk van deze bevindingen kan echter op zichzelf eveneens de dood ten gevolge hebben, waarbij het stervensproces als gevolg van een te laag bloedsuikergehalte zich over een langere tijdsduur zal uitstrekken dan het stervensproces door verstikking door geweld op de hals en/of smoren.
Ook de heer R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige, heeft een rapport uitgebracht omtrent onder meer de doodsoorzaak van Savanna. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van voormeld sectierapport, de (overige) medische gegevens in het dossier alsmede de processen-verbaal van de verhoren van de verdachten en getuigen. Omtrent de doodsoorzaak concludeert hij in zijn rapport d.d. 5 januari 2005 het volgende:
De meest waarschijnlijke verklaring voor het overlijden wordt gevormd door het - door de moeder beschreven - gecombineerde gebruik van de knevel en het washandje. Als complicerende en bijdragende factoren moeten worden beschouwd de verkoudheid, zoals beschreven door de moeder, en mogelijk de door het NFI geconstateerde lage bloedsuiker als gevolg van de ondervoeding (eventueel leidend tot een coma op basis van te lage bloedsuikers).
Indien hetgeen moeder vertelt over de gebeurtenissen betrouwbaar is, kan het optillen bij de "strot" als een levensbedreigende handeling worden beschouwd. Omdat moeder zegt dat zij het kind weliswaar heeft opgetild bij de hals, maar ook weer snel heeft losgelaten en zij stelt dat zij Savanna daarna nog levend heeft gezien, is deze handeling waarschijnlijk niet verantwoordelijk voor het overlijden.
De ondervoeding had, gezien de ernst, op termijn tot overlijden aanleiding kunnen geven.
Het gebruik van het washandje had op ieder moment, voorafgaand aan 20 september 2004, tot overlijden aanleiding kunnen geven.
Beide deskundigen zijn ter terechtzitting van 6 juni 2005 ondervraagd over de door hen uitgebrachte rapporten.
Mevrouw Tromp heeft erop gewezen dat zij tot haar bevindingen is gekomen zonder kennis te hebben van de gegevens waarover de heer Bilo wel de beschikking had. Over de ondervoeding heeft zij gezegd dat het lage bloedsuikergehalte van Savanna levensbedreigend was en dat het kan zijn dat Savanna daaraan op 20 september 2004 is overleden. Bij dood door ondervoeding is sprake van een stervensproces van een langere duur. Het laatste deel van dat stervensproces bestaat dan uit sufheid en duizeligheid, leidend tot een coma en vervolgens de dood. Weliswaar gaat het hier om een stervensproces van een langere duur, maar mogelijk is dat Savanna in een tijdsbestek van 1,5 uur - op 20 september 2004 het vermoedelijke tijdsverloop tussen een heftige ruzie van verdachte met Savanna en het moment waarop verdachte Savanna dood aantrof - op deze wijze is komen te overlijden. Absolute zekerheid hierover bestaat niet. Hoewel het moeilijk is in te schatten wat de invloed van elk van de door de heer Bilo in diens rapport genoemde factoren afzonderlijk is geweest, ziet zij, na lezing van dit rapport, in het gebruik van een washandje met een knevel eerder een doodsoorzaak dan in het te lage bloedsuikergehalte, ook al is dat laatste wel van invloed geweest op het overlijden.
De heer Bilo heeft de conclusie van zijn rapport in die zin gewijzigd dat niet alleen de verkoudheid maar ook de lage bloedsuiker als complicerende en bijdragende factor (dus niet meer als een mogelijk complicerende en bijdragende factor) moet worden beschouwd. Naar zijn oordeel zou Savanna op termijn aan het lage bloedsuikergehalte zijn overleden als niet zou zijn ingegrepen. Ook heeft hij herhaald dat het gecombineerde gebruik van een washandje en een knevel ook voor een gezond kind een levensbedreigende handeling is. Waarschijnlijk heeft Savanna eerder soortgelijke handelingen overleefd, omdat haar fysieke conditie toen nog beter was.
De rechtbank concludeert op grond van dit één en ander dat Savanna is overleden door het gecombineerde gebruik van de knevel en het washandje, met als bijdragende factoren haar verkoudheid en de lage bloedsuiker als gevolg van de ondervoeding. De rechtbank onderschrijft voorts de hiervoor aangehaalde conclusie van de heer Bilo, inhoudende dat de ondervoeding, gezien de ernst ervan, (slechts) op termijn tot overlijden aanleiding had kunnen geven.
Mede op basis van laatstgenoemde conclusie van de heer Bilo acht de rechtbank de door mevrouw Tromp opengelaten mogelijkheid dat Savanna in de ochtend van 20 september 2004 in een tijdsbestek van ongeveer 1,5 uur ten gevolge van alleen de lage bloedsuiker is overleden, vooral een theoretische. De ondervoeding wordt daarom niet als een zelfstandige doodsoorzaak aangemerkt.
Het (voorwaardelijk) opzet
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het niet de bedoeling van verdachte is geweest Savanna van het leven te beroven. Zij is tot de haar verweten gedragingen gekomen met de bedoeling - hoe bizar dit ook is - haar dochter op te voeden en in dat kader te straffen. Dit staat er echter niet aan in de weg tot het oordeel te komen dat sprake is van doodslag, dat wil zeggen opzettelijke levensberoving. Verdachte heeft niet per ongeluk, maar willens en wetens gehandeld en het achterliggende doel van haar handelen is hierbij niet van belang.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte, toen zij op 20 september 2004 Savanna een washandje in de mond stopte en dat vastzette met een verband, wetende dat Savanna snotverkouden was en vermagerd was doordat zij in de periode daarvoor weinig had gegeten, haar vervolgens onder het bed duwde en alleen achterliet, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat Savanna hierdoor zou komen te overlijden.
Hiervoor is allereerst van belang of de kans hierop naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk was te achten. Naar het oordeel van de rechtbank is zulks het geval. Het is evident dat het gecombineerde gebruik van het washandje en de knevel kan leiden tot verstikking door obstructie van de luchtwegen. In eerste instantie kan een kind dat op deze wijze wordt mishandeld nog door de neus ademen, maar de kans is groot dat na verloop van tijd deze mogelijkheid door snot en oedeemvorming bemoeilijkt wordt (zie Bilo, bladzijde III-34/35). Dit geldt te meer in het geval een kind snotverkouden en ernstig ondervoed is. De officier van justitie heeft in haar repliek betoogd dat elk redelijk denkend mens dit gevaar zal onderkennen, maar dat zulks niet geldt voor deze verdachte, gelet op haar beperkingen zoals deze blijken uit het over haar uitgebrachte rapport van het Pieter Baan Centrum. De rechtbank kan de officier van justitie hierin niet volgen. In dat rapport stellen de gedragsdeskundigen weliswaar dat verdachte tengevolge van haar persoonlijkheidsstoornis minder dan de gemiddeld normale mens in staat is haar wil in vrijheid te bepalen, maar dit zegt niets over haar vermogen als een gemiddeld normaal mens inzicht te hebben in de mogelijke gevolgen van haar handelen. De omstandigheid dat het gecombineerde gebruik van een washandje en een knevel bij eerdere gelegenheden niet tot het overlijden van Savanna heeft geleid, vormt geen weerlegging van de algemene ervaringsregel dat de kans daarop iedere keer aanmerkelijk is geweest. De rechtbank wordt in talloze strafzaken geconfronteerd met handelingen die zeer wel fataal hadden kunnen aflopen, maar (gelukkig) niet dodelijk zijn geweest.
De vraag is vervolgens of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans zoals hierboven is omschreven heeft aanvaard. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij een keer heeft gezien dat haar echtgenoot, medeverdachte [echtgenoot van de moeder], bij Savanna een washandje in haar mond had gestopt en dit had vastgezet met een zwachtel of verband, waarna de ogen van Savanna begonnen te draaien. Naar haar zeggen heeft verdachte dit toen als een bezetene bij Savanna verwijderd, omdat zij bang was voor het leven van Savanna. Verdachte was zich dus terdege bewust van het gevaar van deze handelwijze. Dat zij zich hiervan ook bewust was op 20 september 2004 blijkt uit haar verklaring bij de politie (blz. 103 e.v.), waar zij verklaart dat zij die ochtend het washandje in de mond van Savanna heeft gedaan, dat Savanna het washandje vervolgens zelf verder in haar mond stopte, dat Savanna vervolgens kokhalsde en dat haar ogen wegdraaiden alsof zij zat te stikken, waarna zij het washandje eruit heeft gehaald. Niettemin heeft zij even later het washandje weer teruggestopt in de mond van Savanna en het bevestigd met een verband teneinde te voorkomen dat Savanna het washandje er uit zou trekken. Verdachte heeft Savanna vervolgens onder het bed geduwd en alleen achtergelaten, kennelijk zonder zich te bekommeren om het mogelijk fatale gevolg van haar handelen.
De conclusie moet derhalve zijn dat verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat Savanna hierdoor zou komen te overlijden. De omstandigheid dat verdachte toen zij enige tijd later ontdekte dat haar handelen tot de dood van Savanna had geleid heeft geprobeerd Savanna te reanimeren is hiermee niet in tegenspraak.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank het onder 1 primair telastegelegde, de doodslag, wettig en overtuigend bewezen acht. Bewezen wordt het gecombineerde gebruik van het washandje en het verband en het daarna achterlaten van Savanna op 20 september 2004 alsmede het onvoldoende voeden van Savanna in de periode van 6 juli 2004 - de dag waarop een kinderarts Savanna onderzocht en kennelijk geen ondervoeding bij haar constateerde - tot en met 20 september 2004.
In de oorspronkelijke dagvaarding had de officier van justitie de gebeurtenissen op 20 september 2004 telastgelegd als feit 1 (doodslag, subsidiair mishandeling de dood tengevolge hebbende) en de mishandelingen in de periode van 23 maart 2001 t/m 19 september 2004 als feit 2. In de gewijzigde telastelegging is dit alles samengevoegd tot aan verdachte verweten gedragingen in de periode 23 maart 2001 t/m 20 september 2004. Door deze wijzigingen zijn onder 1 primair handelingen opgesomd waarvan vaststaat dat deze door verdachte meermalen zijn gepleegd (in de periode van 23 maart 2001 t/m 19 september 2004). Deze handelingen kunnen worden aangemerkt als mishandelingen en/of schadelijk voor de gezondheid, maar staan niet in oorzakelijk verband tot het overlijden van Savanna op 20 september 2004. Het gaat hier om handelingen zoals het onder een koude douche zetten, slaan, opsluiten in een kamer dan wel een kastje alsmede het gebruik bij eerdere gelegenheden van een washandje, al dan niet met een verband bevestigd. De rechtbank zal verdachte derhalve op juridisch-technische gronden van deze handelingen moeten vrijspreken. Dit geldt ook voor de handelingen die verdachte op 20 september 2004 heeft gepleegd, welke niet in oorzakelijk verband staan met de dood van Savanna, te weten het optillen bij de keel en het in de badkuip gooien. De rechtbank beschouwt al deze handelingen wel als omstandigheden waaronder dit bewezenverklaarde feit is begaan en zal daarop acht slaan bij de aan verdachte op te leggen sancties.
Na de dood van Savanna hebben verdachte en haar echtgenoot het lichaam van Savanna in een deken en een douchegordijn gewikkeld en in een zak gestopt. Vervolgens hebben zij het lijkje op een karretje naar hun auto vervoerd en dit in de kofferbak van die auto gelegd. Daarna zijn zij vanuit [woonplaats] naar Holten gereden, alwaar ze zijn aangehouden.
De echtgenoot van verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat kort na het overlijden van Savanna verdachte tegen hem heeft gezegd Savanna te willen verstoppen. Het verstoppen/verbergen van het lijkje is naar het oordeel van de rechtbank dan ook het oogmerk van hun handelingen geweest. De rechtbank overweegt dat op het moment dat verdachte en haar echtgenoot het lijkje in de kofferbak van de auto hebben gelegd, dit zodanig aan de waarneming was onttrokken dat nasporingen bemoeilijkt werden. Dit betekent dat de uitvoering van dit misdrijf niet alleen was begonnen, doch reeds was voltooid op het moment dat het lijkje in [woonplaats] in de kofferbak werd gelegd. Hierin ligt besloten dat het verweer van de raadsman dat er bij verdachte nadien, op het moment dat zij reeds met de auto in Holten waren aangekomen, sprake is geweest van een vrijwillige terugtred dient te worden verworpen.
Vast is komen te staan dat verdachte, al dan niet samen met een ander of anderen, Savanna veelvuldig in haar slaapkamer en/of in een kastje hebben opgesloten, waarbij haar regelmatig ook een washandje in de mond werd gestopt, soms vastgezet met een stuk verband of een zwachtel.
Het is niet strafbaar een kind in het kader van de opvoeding zo nu en dan naar haar kamer te sturen. Wat met Savanna gebeurde, kan echter niet als een aanvaardbare pedagogische handelwijze worden aangemerkt. Savanna werd met grote regelmaat en vaak voor zeer lange duur naar haar slaapkamer gestuurd en daarin opgesloten. Regelmatig gebeurde dit ook onder de dreiging dat zij anders onder de koude douche zou worden gezet. De rechtbank is derhalve van oordeel dat deze handelwijze wederrechtelijk is. Dat het opsluiten van Savanna in een klein kastje met weinig tot geen bewegingsvrijheid een wederrechtelijke vrijheidsberoving is, behoeft geen nader betoog. Te meer geldt dit als haar daarbij ook nog een washandje in de mond werd gestopt, al dan niet vastgezet met een stuk verband of een zwachtel.
Verdachte heeft deze handelingen zowel alleen als samen met haar echtgenoot gepleegd, hetgeen tot uitdrukking komt in de kwalificatie van dit feit.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode haar nog zeer jonge dochter Savanna verwaarloosd, sociaal geïsoleerd, stelselmatig mishandeld en opgesloten. Ook heeft zij Savanna dusdanig onregelmatig en slecht te eten gegeven dat zij ernstig ondervoed is geraakt. Op 20 september 2004 is de laatste mishandeling (het duwen van het washandje in de mond en het vervolgens vastzetten daarvan in de mond) Savanna fataal geworden. De ondervoeding van Savanna heeft aan haar overlijden bijgedragen.
Het overlijden van Savanna is onomkeerbaar. Het betrof hier een mensenleven in de meest kwetsbare vorm; een kind van slechts 3,5 jaar oud. Een kind dat voor haar geestelijk en lichamelijk welzijn volledig afhankelijk was van anderen, in het bijzonder van haar moeder. Voor Savanna moet het handelen van verdachte uiterst bedreigend, pijnlijk en beangstigend zijn geweest. Zij heeft in haar korte leven veel geleden. De door de verdachte gepleegde feiten hebben in de samenleving dan ook een grote mate van verontwaardiging, ontzetting en onbegrip teweeggebracht. Dit soort misdrijven rechtvaardigt een vrijheidsbenemende straf van zeer aanzienlijke duur.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de hulpverlening aan verdachte en Savanna heeft gefaald en laat het aan de rechtbank over of dit dient te leiden tot het opleggen van een lagere straf. De rechtbank overweegt op dit punt dat, ook al zou de hulpverlening te kort zijn geschoten, zulks niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van verdachte, zodat hierin geen reden is gelegen voor een strafvermindering. De rechtbank tekent hierbij overigens nog aan dat verdachte de aan haar en aan Savanna geboden hulp vaak op afstand heeft gehouden en hulpverleners heeft misleid.
Blijkens een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 23 september 2004 heeft verdachte geen strafblad.
De rechtbank houdt voorts rekening met het rapport van het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek, d.d. 18 mei 2005 opgemaakt en ondertekend door C.M. van Deutekom, psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater, alsmede hun beider toelichting ter terechtzitting.
De deskundigen beschrijven dat verdachte uit een problematisch gezin komt. De moeder van verdachte was zeer gewelddadig tegen haar. Haar moeder zou haar om het minste of geringste mishandeld hebben, bijvoorbeeld door haar op te sluiten in een donkere kast, haar te slaan en haar geen eten te geven, zonder dat duidelijk was waarvoor zij gestraft werd. De persoonlijkheid van verdachte is daardoor gebouwd op een zeer zwakke bodem. Verdachte is erg gespannen en leeft onder een hoog angstniveau. Zij kan niets anders met die spanning dan die spanning bij haar omgeving neer te leggen (uit te ageren). De deskundigen vermelden dat deze persoonlijkheid veel wordt gezien bij mensen die langdurig het slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling. Bij verdachte is er nog veel agressie, woede en haat ten opzichte van haar moeder, hetgeen bij de opvoeding van haar eigen kinderen, waaronder Savanna, een grote rol is blijven spelen. De relatie tussen Savanna en verdachte wordt steeds sterker gekleurd door de (traumatische) relatie tussen verdachte en haar moeder. Het mechanisme van "turning passive into active" - waarbij aan een ander wordt aangedaan wat men zelf eerder heeft ondergaan - wordt onbewust herbeleefd in rigoureuze en ver grensoverschrijdende opvoedingsmiddelen en opvoedingsmaatregelen.
Verdachte heeft volgens de deskundigen een zeer ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Bij de opvoeding van Savanna heeft deze problematiek doorgewerkt in de vorm van mishandeling, het bieden van onvoldoende zorg, het bij tijd en wijle zelfs onthouden van deze zorg en uiteindelijk in het doden van Savanna. Ofschoon haar gedrag tegenover Savanna en jegens haar partners sadisme zou kunnen doen vermoeden, zijn hiervoor tijdens het onderzoek geen aanknopingspunten gevonden. Veeleer tracht verdachte op extreme en zelfs bizarre wijze controle te krijgen en te houden op haar kinderen (en partners). Verdachte heeft door haar angsten een enorme controlebehoefte. Verdachte zit boordevol woede en agressie die ergens een uitweg moet vinden. Door haar gebrekkige realiteitstoetsing met oordeels- en kritiekstoornissen en door het gebrek aan empathische vermogens heeft verdachte niet of nauwelijks kunnen voelen en begrijpen wat de impact en de gevolgen van haar gedrag voor Savanna waren.
De deskundigen achten verdachte dan ook sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor de onder 1 en 3 aan haar tenlastegelegde feiten. Bij het onder 2 tenlastegelegde feit hebben naar het oordeel van de deskundigen meer de antisociale aspecten van de persoonlijkheidsstoornis van verdachte een rol gespeeld. Bij dit feit heeft verdachte vooral instrumenteel, berekenend en vanuit een lacunair geweten gehandeld. De deskundigen achten verdachte dan ook ter zake van dit feit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend over en maakt die tot de hare.
De deskundigen achten de kans op herhaling van de onder 1 en 3 aan verdachte tenlastegelegde feiten zeer groot. Het herhalingsgevaar voor een toekomstig agressief delict betreft volgens de deskundigen niet alleen de kinderen van verdachte, maar zou zich ook kunnen richten op een partner of anderen die van haar zorg afhankelijk zijn. Teneinde dit recidivegevaar terug te dringen adviseren de deskundigen om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen. Iedere andere vorm van behandeling zou volgens de deskundigen volstrekt onvoldoende tegemoetkomen aan de ernst van de problematiek van verdachte en de duur die een adequate behandeling zal vereisen met het oog op het verminderen van het recidivegevaar.
De rechtbank onderschrijft deze risico-inschatting door de deskundigen.
Gelet op al het hiervoor overwogene acht de rechtbank zowel een gevangenisstraf van na te melden duur als de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging geboden.
De gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd is van aanzienlijk langere duur dan de officier van justitie heeft gevorderd (3 jaar). De rechtbank komt hiertoe omdat
a) zij - anders dan de officier van justitie - bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag;
b) verdachte als moeder van Savanna en als degene die feitelijk over het lot van Savanna beschikte, ook als in aanmerking wordt genomen dat de ernstigste feiten haar in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend, een zwaarder verwijt treft dan haar echtgenoot, hetgeen in de strafeis onvoldoende tot uitdrukking is gekomen.
De maatregel wordt mede opgelegd ter zake van feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De veiligheid van anderen eist het opleggen van deze maatregel. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de TBS-kliniek waarin verdachte zal worden verpleegd voorwaarden zal stellen aan een eventueel bezoek van haar echtgenoot dan wel verlof, welke gericht zijn op het voorkomen van zwangerschap; dit ten einde het gevaar van recidive te verminderen.
In het belang de samenleving en van verdachte is het dringend gewenst dat de behandeling van verdachte in het kader van de terbeschikkingstelling zo spoedig mogelijk een aanvang neemt. Op de voet van artikel 37b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht adviseert de rechtbank dat de verpleging van verdachte aanvangt uiterlijk onmiddellijk na ommekomst van een-derde van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 37a, 37b, 47, 57, 151, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten die aan verdachte worden verweten hebben grote beroering gewekt in de samenleving. Het is dan ook begrijpelijk dat emoties in de reacties van het publiek op de behandeling van deze zaak een belangrijke rol spelen.
Betreurenswaardig is echter dat leden van de Tweede Kamer publiekelijk in sterk afkeurende bewoordingen hebben gereageerd op het requisitoir van de officier van justitie. In de eerste plaats omdat deze uitlatingen niet gebaseerd kunnen zijn op kennis van het dossier, een wijze van oordeelsvorming waarvan de rechtbank met verbazing kennis neemt. Een belangrijker bezwaar is dat politieke bemoeienis met de rechtsgang in een lopende strafzaak bij het publiek het beeld kan oproepen - hoe ook ten onrechte - dat het daarna gewezen vonnis onder politieke druk tot stand is gekomen. De rechtspleging is gediend met grote terughoudendheid van politieke ambtsdragers in hun uitlatingen over individuele zaken. Dit doet overigens niets af aan het recht van kamerleden de Minister van Justitie ter verantwoording te roepen voor het doen en laten van ambtenaren van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank komt in dit vonnis op enkele belangrijke onderdelen - de bewezenverklaring van feit 1 en de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf - tot een ander oordeel dan het Openbaar Ministerie. Dit neemt echter niet weg dat de rechtbank grote waardering heeft voor de gewetensvolle wijze waarop de officier van justitie zich in dit in velerlei opzicht moeilijke dossier van haar taak als rechterlijk ambtenaar heeft gekweten.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Feit 2 primair
Medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
Feit 3
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd;
en
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 21 september 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 24 september 2004,
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
adviseert dat de terbeschikkingstelling aanvangt uiterlijk onmiddellijk na ommekomst van een-derde van de aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Höppener en Glass, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Jansen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2005.