RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/665065-05 (dagvaarding I), 09/925795-05 (dagvaarding II)
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 25 augustus 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- en/of verblijfplaats doch thans verblijvend aan de [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 augustus 2005.
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr J.F. Grégoire, advocaat te 's-Gravenhage, die heeft verklaard bepaaldelijk door verdachte tot diens verdediging ter terechtzitting te zijn gemachtigd.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Ten Have heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding II onder 1 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding I onder 1 tot en met 13 telastgelegde en terzake van het hem bij dagvaarding II onder 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] en daarbij gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 851,52, subsidiair 17 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 1].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 544,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige en daarbij gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 544,00, subsidiair 10 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 2.200,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige en daarbij gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.200,00, subsidiair 44 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3].
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens het proces-verbaal nummer PL1512/2003/12413 (p. 13 t/m 15) onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 1 attachékoffer zal worden teruggegeven aan de verdachte en dat de blijkens het proces-verbaal nummer PL1512/2003/12413 (p. 17 t/m 19) onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 15 sieraden zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding I onder 2 en 8 is telastgelegd en hetgeen de verdachte bij dagvaarding II onder 1 is telastgelegd zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen na het volgende te hebben overwogen.
Terzake van dagvaarding I, feit 2 oordeelt de rechtbank dat er niet voldoende wettig bewijs voorhanden is, waaruit blijkt dat verdachte het telastgelegde feit heeft begaan. In het dossier bevindt zich uitsluitend een proces-verbaal van aangifte. De rechtbank acht uitsluitend de aangifte onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Terzake van dagvaarding I, feit 8 oordeelt de rechtbank eveneens dat er niet voldoende wettig bewijs voorhanden is, waaruit blijkt dat verdachte het telastgelegde feit heeft begaan. In het dossier bevindt zich uitsluitend een proces-verbaal van aangifte. Weliswaar zouden blijkens het proces-verbaal van aangifte videobeelden van de vermoedelijke dader van de diefstal zijn gemaakt, doch deze videobeelden bevinden zich niet in het dossier. De rechtbank acht uitsluitend de aangifte onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Terzake van dagvaarding II, feit 1 oordeelt de rechtbank dat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, waaruit blijkt dat verdachte het telastgelegde feit heeft begaan. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van aangifte alsmede een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige]. Getuige [getuige] heeft een uitvoerig signalement van de vermoedelijke dader van de diefstal gegeven. Hierop heeft een fotoconfrontatie plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal werd in de fotoselectie een goed gelijkende politiefoto van verdachte opgenomen. De getuige heeft verdachte bij de meervoudige fotobewijsconfrontatie echter niet herkend en een andere persoon aangewezen als de vermoedelijke dader van de diefstal. De rechtbank heeft dan ook niet de overtuiging om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
De raadsman heeft - aan de hand van de door hem aan de rechtbank overgelegde pleitaantekeningen - betoogd dat de inbeslagneming door de politie van de attachékoffer met daarin sieraden en beleenbriefjes van de Gemeentelijke Krediet Bank te 's-Gravenhage onrechtmatig is geweest zodat het daaruit voortvloeiende bewijs onrechtmatig is en niet tot bewijs kan strekken. De raadsman van verdachte heeft daartoe aangevoerd dat de beleenbriefjes kennelijk in het bezit van de politie zijn gekomen doordat de gerechtsdeurwaarder tijdens een ontruiming van het - naar eigen zeggen - postadres van verdachte aan de [adres] op de attachékoffer met inhoud is gestuit en deze ter beschikking van de politie heeft gesteld. De gerechtsdeurwaarder en de politie zouden de attachékoffer met inhoud om volstrekt onduidelijke redenen als verdacht hebben aangemerkt. De daaropvolgende inbeslagneming door de politie van de attachékoffer met inhoud zou derhalve onrechtmatig zijn.
De rechtbank verwerpt het verweer en heeft daartoe het volgende overwogen. Het is juist dat de gerechtsdeurwaarder tijdens een ontruiming van het postadres van verdachte op een attachékoffer met inhoud is gestuit en deze ter beschikking van de politie heeft gesteld. Het feit dat de deurwaarder geen opsporingsbevoegdheid heeft en niet gerechtigd is om tot inbeslagneming in strafvorderlijke zin over te gaan, zoals door de raadsman van verdachte betoogd, doet niet ter zake. Immers, de ontruiming van het postadres van verdachte betrof een civielrechtelijke aangelegenheid. Niet is gebleken noch is aannemelijk gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder terzake deze civielrechtelijke ontruiming niet gerechtigd zou zijn geweest en dientengevolge de attachékoffer met inhoud op onrechtmatige wijze zou hebben verkregen. De politie heeft de attachékoffer met inhoud vervolgens eveneens op rechtmatige wijze van de gerechtsdeurwaarder verkregen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de inbeslagneming van de attachékoffer met inhoud op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en dat het daaruit voortgevloeide bewijsmateriaal tot het bewijs mag worden gebezigd.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de aanhouding van verdachte op 27 juli 2005 onrechtmatig is geweest zodat het verhoor van verdachte na deze aanhouding niet als bewijs mag worden gebezigd. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van veroordeelde d.d. 28 juli 2005 ontkennend is met betrekking tot de in dat verhoor behandelde telastgelegde feiten, zodat deze alleen al daarom niet bijdraagt tot de bewezenverklaring van de in dagvaarding II telastgelegde feiten.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op dagvaarding I onder 1, 3 t/m 7 en 9 t/m 13 en de op dagvaarding II onder 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een relatief lange periode een groot aantal diefstallen van sieraden uit juwelierszaken gepleegd. Verdachte heeft telkens nagenoeg dezelfde werkwijze gehanteerd door zich in de betreffende juwelierszaak voor te doen als een serieuze klant, op zoek naar een sieraad voor zijn vrouw danwel familielid. Verdachte nam iedere keer ruimschoots de tijd om zich te laten voorlichten door het winkelpersoneel. Verdachte wekte hierdoor vertrouwen. Wanneer het moment van betaling naderde, gebruikte verdachte een smoes teneinde de betaling uit te stellen. Zo zou verdachte eerst moeten wachten op de komst van zijn vrouw, omdat zij het geld bij zich zou hebben. Vervolgens leidde verdachte wederom met een smoes het winkelpersoneel af, door bijvoorbeeld om een glaasje water of een folder te vragen, waarna verdachte het sieraad danwel de sieraden wegnam.
Verdachte heeft enkel zijn eigen geldelijk gewin voor ogen gehad en is volledig voorbij gegaan aan de schade die hij aan de benadeelden heeft toegebracht. Hierbij wordt opgemerkt dat verdachte diverse sieraden van aanzienlijke waarde heeft gestolen. Daarnaast veroorzaken dergelijke diefstallen veelal bij de benadeelden gevoelens van onrust en onveiligheid.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 01 augustus 2005 reeds vele malen ter zake van diefstallen is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, welke veroordelingen hem niet hebben weerhouden zich thans weer aan een reeks van diefstallen schuldig te maken.
De rechtbank heeft acht geslagen op een brief van dhr. J.C.S. Heerkens, reclasseringwerker bij de Reclassering Nederland d.d. 24 mei 2005. Blijkens deze brief was verdachte uitgenodigd voor een gesprek met de reclassering op 12 mei 2005. Verdachte heeft echter niet op deze uitnodiging gereageerd. Dientengevolge is er geen voorlichtingsrapport betreffende verdachte opgesteld.
Op grond van het voorgaande en met name gelet op het aantal, de geraffineerde wijze van opereren en de ernst van de door verdachte gepleegde diefstalllen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur aan verdachte dient te worden opgelegd.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[betrokkene], wonende te [woonplaats], heeft zich namens [benadeelde partij 1], gevestigd te [plaats], als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 851,52.
Deze vordering is door de verdediging weersproken en is door het Voegingsformulier gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding I onder 6 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
[betrokkene], wonende te [woonplaats], heeft zich namens [benadeelde partij 2], gevestigd te [plaats], als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.088,00.
Deze vordering is door de verdediging weersproken en is door het Voegingsformulier gestaafd, terwijl die vordering, die gedeeltelijk eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding I onder 11 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering deels toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
[benadeelde partij 3], gevestigd te [plaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.000,00.
Deze vordering is door de verdediging weersproken en is door het bij het Voegingsformulier gevoegde bescheid gestaafd, terwijl die vordering, die gedeeltelijk eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding I onder 13 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering deels toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bij dagvaarding I onder 6, 11 en 13 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot:
- € 851,52 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1];
- € 544,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2] en
- € 2.200,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3].
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het blijkens het proces-verbaal nummer PL1512/2003/12413 (p. 13 t/m 15) onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 1 attachékoffer.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de blijkens het proces-verbaal nummer PL1512/2003/12413 (p. 17 t/m 19) onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 15 sieraden, in eigendom toebehoren. De rechtbank zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbenden gelasten.
De rechtbank zal de gevangenneming van verdachte bevelen ter zake het bewezenverklaarde bij dagvaarding I en dagvaarding II. Deze gevangenneming wordt apart geminuteerd.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2 en 8 en bij dagvaarding II onder 1 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 3 t/m 7 en 9 t/m 13 en bij dagvaarding II onder 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
- Diefstal, meermalen gepleegd
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 MAANDEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen [benadeelde partij 1], gevestigd te [plaats], een bedrag van € 851,52,
- [benadeelde partij 2], gevestigd te [plaats], een bedrag van € 544,00,
- [benadeelde partij 3], gevestigd te [plaats], een bedrag van € 2.200,00;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] voor het overige niet ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
- € 851,52 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1];
- € 544,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2] en
- € 2.200,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 respectievelijk 10 respectievelijk 44 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan verdachte van het blijkens het proces-verbaal nummer PL1512/2003/12413 (p. 13 t/m 15) onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 1 attachékoffer;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de blijkens het proces-verbaal nummer PL1512/2003/12413 (p. 17 t/m 19) onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 15 sieraden;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
De Ruiter en Braam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Bruining, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 augustus 2005.