ECLI:NL:RBSGR:2005:AU3507

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/21643
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en onttrekkingsgevaar in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 mei 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. Eiser was op 12 mei 2005 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) vanwege onttrekkingsgevaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure die leidde tot de inbewaringstelling in overeenstemming was met de wettelijke vereisten en dat de bewaring op dat moment niet onrechtmatig was. Echter, na de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning op 20 mei 2005, is de situatie veranderd. Eiser had een kopie van zijn paspoort overgelegd en had zich uit eigen beweging gemeld bij de vreemdienst. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden ten tijde van de categoriewijziging wezenlijk anders waren dan bij de oorspronkelijke inbewaringstelling. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet in redelijkheid kon besluiten de maatregel van bewaring voort te zetten, gezien de nieuwe feiten en de lange periode waarin eiser legaal in Nederland had verbleven. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, heffende de maatregel van bewaring op en kende eiser een schadevergoeding toe van €490,--. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed door de Staat der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 05/21643 VRONTN A R03 G17 S4
uitspraak: 27 mei 2005
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1973,
van Marokkaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9602.22.8014,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Tilburg,
eiser,
gemachtigde: mr. C.T.G. van Schie, advocaat te Nijmegen,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: de heer P.A.L.A. van Ittersum, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 12 mei 2005 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens eiser is op 13 mei 2005 beroep ingesteld tegen het voornoemde besluit waarbij is verzocht om schadevergoeding.
Naar aanleiding van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op 20 mei 2005 is de maatregel van bewaring bij besluit van 20 mei 2005 voortgezet op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de fax van de gemachtigde van eiser d.d. 25 mei 2005.
Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 26 mei 2005 ter zitting gehoord.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Aangezien er een verzoek lag eiser te verwijderen uit Nederland is het GBA geraadpleegd teneinde de verblijfplaats van eiser te achterhalen. Uit voornoemd systeem bleek dat eiser niet meer in het systeem staat ingeschreven sinds 18 augustus 2003. Via zijn zus is eiser op de hoogte gebracht dat verweerder naar hem op zoek was. Eiser heeft toen telefonisch contact gezocht en nadat hem was meegedeeld dat hij onrechtmatig in Nederland verbleef en dat hij kon worden uitgezet is afgesproken dat eiser zich zou melden op het bureau van politie te B. Eiser heeft zich op de afgesproken datum gemeld en is toen staande gehouden. Eiser is vervolgens na te zijn opgehouden in vreemdelingenbewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Namens eiser is naar voren gebracht dat de vreemdelingenbewaring onrechtmatig is. Dit omdat eiser wel in het bezit is van een identiteitsbewijs, kan verblijven bij zijn vriendin en zich ook aldaar wil inschrijven en eiser tot slot een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde duur heeft lopen en gezien zijn voorgeschiedenis de kans zeer groot is dat de aanvraag gehonoreerd zal worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat de procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Niet in geschil is voorts dat eiser tot zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier niet rechtmatig in Nederland verbleef, zodat eiser viel onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Evenmin is in geschil dat eiser na zijn aanvraag om een vergunning rechtmatig in Nederland verblijft, zodat de maatregel met ingang van deze aanvraag terecht is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
Vervolgens is aan de orde de vraag of het standpunt van verweerder dat er vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat de rechterlijke toets kan doorstaan en of verweerder, met in acht neming van alle betrokken belangen heeft kunnen besluiten tot in bewaringstelling over te gaan en niet te volstaan met een lichter middel.
Gelet op het feit dat de vreemdeling ten tijde van zijn in bewaringstelling reeds geruime tijd zonder geldige titel in Nederland verbleef en er geen procedure meer liep waarin alsnog zijn verblijf zou kunnen worden gelegaliseerd kon verweerder, ondanks het feit dat eiser zich uit eigen beweging meldde, nadat hij had gehoord dat de vreemdelingendienst naar hem op zoek was, besluiten tot de in bewaringstelling van eiser. De rechtbank is evenwel van oordeel dat ten tijde van de categoriewijziging er sprake is van een andere situatie. Eiser heeft alsnog een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf en heeft een kopie van zijn paspoort aan verweerder gezonden. Deze omstandigheid in combinatie met het feit dat eiser vrijwel gedurende zijn gehele leven, legaal, in Nederland heeft gewoond en zich uit eigen beweging bij de vreemdelingendienst heeft gemeld, brengen de rechtbank tot het oordeel dat verweerder ten tijde van de omzetting van de maatregel in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de maatregel in verband met onttrekkingsgevaar diende te worden voortgezet.
Het standpunt van verweerder dat er ook thans nog vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat, kan de rechterlijke toets niet doorstaan.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat sinds 20 mei 2005 de bewaring onrechtmatig is geworden.
Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
Aan de orde is vervolgens de vraag of de onrechtmatigheid en opheffing van de bewaring tot toekenning van schadevergoeding dient te leiden. De rechtbank is van oordeel dat bij – zoals in onderhavige zaak – onrechtmatig bevonden bewaring in beginsel aanspraak bestaat op schadevergoeding. Van het afzien van schadevergoeding dan wel matiging kan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen.
Nu de vreemdelingrechtelijke vrijheidsbeneming vanaf 20 mei 2005 onrechtmatig is geworden, komt eiser een bedrag toe van 7 x €70,-- voor de ten onrechte in het huis van bewaring doorgebrachte dagen. In totaal wordt een bedrag van €490,-- toegekend.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van €490,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad €644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Duijts als griffier en uitgesproken op 27 mei 2005.
Afschrift verzonden: 27 mei 2005
De voorzitter van de rechtbank te ’s-Gravenhage beveelt tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van €490,--.
Aldus gedaan op 27 mei 2005 door mr. B.I. Klaassens, fungerend voorzitter.