ECLI:NL:RBSGR:2005:AU3531

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 05/1114
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke regeling voor ophokverplichting commercieel gehouden pluimvee en de gevolgen voor pluimveehouders

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit verschillende stichtingen en verenigingen voor dierenwelzijn en biologische pluimveehouders, dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) de tijdelijke regeling voor de ophokverplichting van commercieel gehouden pluimvee zou intrekken of opschorten. De eisers stelden dat de regeling onnodig, voorbarig en disproportioneel was, en dat deze ernstige gevolgen had voor de betrokken pluimveehouders, waaronder financiële schade en welzijnsproblemen voor de dieren. De Minister had op basis van advies van deskundigen besloten tot de tijdelijke regeling vanwege uitbraken van de hoogpathogene variant van het Aviaire Influenzavirus in Rusland en Kazachstan. De eisers voerden aan dat de Minister onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de pluimveehouders en dat er alternatieven waren die niet in de besluitvorming waren meegenomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Minister in redelijkheid tot de tijdelijke regeling had kunnen besluiten, gezien de risico's van besmetting en de maatschappelijke en economische schade die een uitbraak van vogelgriep met zich mee kon brengen. De rechter concludeerde dat de belangen van de eisers niet zwaarder wogen dan het belang van het voorkomen van een uitbraak. De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis werd uitgesproken op 29 september 2005.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 29 september 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/1114 van:
1. de stichting Stichting Wakker Dier,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren,
gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
3. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging Vereniging Milieudefensie,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
4. de stichting Stichting Biologica,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
5. [eiser 5],
wonende te Wapse,
6. [eiser 6],
wonende te Drempt,
7. [eiser 7],
wonende te Odijk,
eisers,
procureur mr. K.T.B. Salomons,
advocaat mr. P.Geraedts te ‘s-Gravenhage,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
zetelende te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. G.J.H. Houtzagers.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 21 september 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiseres sub 1 stelt zich ten doel het bevorderen van het welzijn en de rechtspositie van landbouwhuisdieren, het bestrijden van de bio-industrie en het stimuleren van een mens-, dier- en milieuvriendelijke veeteelt. Eiseres sub 2 heeft als doel de behartiging van het welzijn van dieren. Eiseres sub 3 streeft naar een duurzame samenleving in het belang van de kwaliteit van het milieu, de natuur en het landschap in de meest ruime zin. Eiseres sub 4 heeft als doel het bevorderen van de biologische landbouw als perspectiefrijke weg om duurzame landbouw te realiseren. Eisers sub 5 tot en met 7 zijn biologische pluimveehouders.
1.2. In Rusland en Kazachstan zijn uitbraken geconstateerd van de hoogpathogene variant van het Aviaire Influenzavirus (HPAI), ook wel vogelgriep of vogelpest genoemd.
1.3. In verband met de ontwikkelingen in Rusland en Kazachstan heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) een groep van deskundigen gevraagd advies uit te brengen over de vraag of er - gegeven de ontwikkelingen - aanleiding is om een ophokplicht voor pluimvee uit te vaardigen.
1.4. Op 16 augustus 2005 hebben voormelde deskundigen rapport uitgebracht.
Het rapport bevat onder meer het volgende advies:
“Advies
- Gezien het verhoogde risico dat met HPAI besmette trekvogels Nederland aandoen
- Gezien de enorme gevolgen die dit kan hebben in m.n. pluimveedichte gebieden
- Gezien de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid
Adviseert de “groep van deskundigen” (….) een ophokverplichting te doen instellen voor commercieel gehouden pluimvee.”
1.5. Bij besluit van 18 augustus 2005 heeft de Minister op basis van artikel 17 eerste lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren tijdelijke maatregelen uitgevaardigd ter wering van Aviaire Influenza, verder te noemen de Tijdelijke regeling.
1.6. De artikelen 3 en 4 van de Tijdelijke regeling bepalen – kort gezegd – dat het verboden is om pluimvee te houden, tenzij het pluimvee wordt opgehokt of gehouden in een afgeschermde ruimte waar geen risico’s van besmetting bestaan.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – gedaagde op straffe van verbeurte van een dwangsom te gelasten om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot intrekking van de Tijdelijke regeling, althans tot opschorting van de Tijdelijke regeling totdat in ieder geval afdoende duidelijkheid is ontstaan met betrekking tot de gevolgen voor de betrokken pluimveehouders.
Daartoe voeren eisers onder meer het volgende aan.
Het instellen van een ophokplicht is onnodig, voorbarig en overhaast. De Minister houdt geen rekening met het welzijn van de betrokken dieren en met de gerechtvaardigde belangen van de bedrijfsmatige houders van deze dieren, waaronder de biologische pluimveehouders.
De maatregel is disproportioneel en leidt tot gevolgen die op gespannen voet staan met de toepasselijke Europese regelgeving. Ook de Europese commissie spreekt van een ‘disproportionate measure”. Het nut van het uitvaardigen van de Tijdelijke regeling is bovendien door diverse deskundigen sterk in twijfel getrokken.
De mogelijkheid van een afgeschermde uitloop voor het pluimvee is een theoretische die in praktisch opzicht geen soelaas biedt. De kosten daarvan zijn door de pluimveehouders niet op te brengen.
Er dreigt voorts een aanzienlijke financiële schade te ontstaan. De sector is volledig afhankelijk van de mogelijkheid om zijn producten, voorzien van een keurmerk, als vrije-uitloop dan wel als biologisch te kunnen afzetten. Het langdurig voortduren van de Tijdelijke regeling vormt een directe en concrete bedreiging voor het voortbestaan van de gehele biologische pluimveesector.
De Minister handelt onredelijk, althans onzorgvuldig door de alternatieven die in voldoende mate aanwezig zijn, niet mee te wegen in de besluitvorming.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Aan de voorzieningenrechter komt niet de bevoegdheid toe gedaagde te bevelen de maatregel in te trekken. De primaire vordering is dan ook niet toewijsbaar. De voorzieningenrechter begrijpt de subsidiaire vordering van eisers aldus dat zij vorderen dat gedaagde zal worden bevolen de Tijdelijke regeling jegens hen buiten toepassing te laten.
3.2. Ter beoordeling is de vraag of de Minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het uitvaardigen van voormelde Tijdelijke maatregel. Daartoe zal moeten worden onderzocht of de Minister bij de totstandkoming en de uitvoering van het besluit onmiskenbaar onrechtmatig handelen kan worden verweten, gelet op de wederzijdse belangen. Het gaat daarbij enerzijds om het voorkomen van het uitbreken van vogelpest met de, zoals in het recente verleden ervaren, grote maatschappelijke en economische schade, naast het veroorzaakte leed door het ruimen van grote aantallen dieren. Anderzijds gaat het om de financiële belangen van de pluimveehouders en de belangen die het welzijn van de dieren met zich brengt. Daarbij hebben eisers benadrukt dat de pluimveehouders schade lijden en schade dreigen te lijden. Bovendien wijzen zij erop dat het ophokken van grote aantallen pluimvee kannibalisme onder deze dieren bevordert.
3.3. Gedaagde heeft aangevoerd dat hij bij zijn beslissing om het advies van de deskundigen over te nemen alle relevante belangen, waaronder sociaal-economische factoren en het welzijn van dieren, heeft afgewogen. Hij heeft bij zijn besluit onder meer in aanmerking genomen dat de deskundigen een verhoogd risico op besmetting hebben vastgesteld, dat er – in tegenstelling tot hetgeen eisers hebben gesteld – in drie Duitse Bundesländer een vergelijkbare regeling van kracht is en dat in het licht van de ernstige uitbraak van vogelgriep in 2003 het zekere voor het onzekere moest worden genomen. De beslissing werd bovendien door de Tweede Kamer gesteund.
3.4. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Minister bij voormelde belangenafweging onmiskenbaar onrechtmatig heeft gehandeld. Weliswaar zijn de belangen van eisers geenszins te verwaarlozen, maar niet gezegd kan worden dat gedaagde niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het belang van het voorkomen van het uitbreken van vogelpest het zwaarst te laten wegen. Eisers hebben weliswaar aangevoerd dat andere deskundigen ernstige twijfel hebben omtrent de noodzaak tot het instellen van een ophokplicht, maar zij hebben onvoldoende onderbouwd dat de Minister niet op het advies had mogen afgaan. Zij hebben voorts niet betwist dat de Europese commissie heeft aangegeven een algemene ophokplicht voor de gehele Unie disproportioneel te vinden en dat deze uitspraak niet specifiek betrekking had op de Nederlandse situatie, zoals door gedaagde is aangevoerd. Evenmin is gebleken dat de Minister alternatieven ten dienste staan die een vergelijkbare bescherming tegen het uitbreken van de vogelpest waarborgen. Gedaagde heeft overigens ter zitting de problemen van eisers onderkend en hij heeft een wijziging van de Tijdelijke regeling aangekondigd die op korte termijn zal worden doorgevoerd.
3.5. Dat het besluit eisers dwingt tot overtreding van Europese regels is niet gebleken. Eisers hebben ter zitting erkend dat de zogenaamde Freiland- en biologische eieren nog steeds als zodanig mogen worden verkocht, ook al kan tijdelijk niet worden voldaan aan het voorschrift van een vrije uitloop van pluimvee in de open lucht.
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de subsidiaire vordering eveneens zal worden afgewezen.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.060 ,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 244,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 29 september 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
evm