ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5165

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1851 PARKBL
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en bewijsvoering transponderkaart

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 september 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen X LTD, eiseres, en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder, over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiseres stelde dat zij de verschuldigde parkeerbelasting had voldaan en dat zij een transponderkaart zichtbaar achter de voorruit van haar voertuig had geplaatst. De rechtbank heeft de stellingen van eiseres geloofd, onderbouwd door overgelegde documenten die aantoonden dat de transponderkaart op 19 december 2004 om 10:37:51 uur was aangemeld bij E B.V. en dat de parkeeractie op de juiste locatie had plaatsgevonden.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd dat de transponderkaart niet in het voertuig van eiseres aanwezig was. De verklaring van de parkeercontroleur dat hij geen transponderkaart had waargenomen, werd als onvoldoende gewichtiger bevonden om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 159,27. Tevens werd het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoed.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden. De rechtbank heeft de uitspraak vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. I. Selanno, griffier.

Uitspraak

Proces-verbaal
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1851 PARKBL
Uitspraakdatum: 9 september 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
X LTD, gevestigd en kantoorhoudende te Z, eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder,
gemachtigde mr. A.
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 9 maart 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer 59495.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2005. Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar bestuurder, B, die tot bijstand vergezeld werd door zijn echtgenote, C. De gemachtigde van verweerder was tot zijn bijstand vergezeld door D.
1. Beslissing
De rechtbank ‘s-Gravenhage
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 159,27, onder aanwijzing van de gemeente Den Haag die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
- gelast de gemeente Den Haag het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 te vergoeden.
2. Gronden
Op 19 december 2004 stond het voertuig van eiseres, met kenteken 00-aa-00, geparkeerd op de b-straat te Den Haag. Tijdens een controle op de hiervoor genoemde datum en plaats omstreeks 10.46 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in het voertuig van eiseres geen parkeerkaart of parkeervergunning aanwezig was. De desbetreffende locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als plaats waar onder meer op dat tijdstip uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
Eiseres stelt dat in het voertuig bij de controle wel een zogenoemde transponderkaart, met serienummer xxxxxx, van E B.V. aanwezig was. Eiseres heeft het parkeren op de genoemde locatie (hierna: de parkeeractie) op 19 december 2004 om 10:37:51 uur bij E B.V. aangemeld. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar standpunt een overzicht van E B.V. overgelegd, waarin alle parkeeracties van 2 september 2004 tot en met 11 maart 2005 zijn vermeld.
Verweerder stelt dat de parkeercontroleur de transponderkaart met serienummer xxxxxx twee minuten na het opleggen van de in geschil zijnde naheffingsaanslag in een ander voertuig heeft aangetroffen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een overzicht overgelegd, genoemd “Handhaving historie”. De parkeercontroleur heeft verklaard dat hij geen transponderkaart in het voertuig van eiseres heeft waargenomen.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank met het door hem overgelegde overzicht “Handhaving historie” niet aannemelijk gemaakt dat de hiervoor genoemde transponderkaart niet in het voertuig van eiseres maar in een ander voertuig lag. Uit het overzicht kan onder meer niet worden afgeleid in welk voertuig de transponderkaart is aangetroffen.
De rechtbank hecht geloof aan de stellingen van eiseres dat eiseres de verschuldigde parkeerbelasting op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag had voldaan en dat zij de transponderkaart zichtbaar achter de voorruit van haar voertuig had geplaatst. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit beide overgelegde overzichten blijkt dat de transponderkaart met serienummer xxxxxx op 19 december 2004 om 10:37:51 uur is aangemeld bij E B.V. en dat het door eiseres overgelegde overzicht bovendien b-straat als de locatie van de parkeeractie vermeldt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet is geslaagd in het bewijs dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichting om bij de aanvang van het parkeren de belasting op aangifte te voldoen. De verklaring van de parkeercontroleur dat hij geen transponderkaart in het voertuig van eiseres heeft waargenomen, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot een andersluidend oordeel te komen.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 159,27 (3 uur x € 53,09) wegens verletkosten. Bovendien dient aan eiseres het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst. De beslissing is op 9 september 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. I. Selanno, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.