ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5181

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 05/1062
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van plaatsing van kinderen in geselecteerd pleeggezin door Jeugdzorg

In deze zaak vordert de eiseres, [eiseres], in kort geding dat Jeugdzorg wordt verboden om haar kinderen te plaatsen bij een geselecteerd pleeggezin. De eiseres stelt dat het geselecteerde gezin ongeschikt is, omdat het gezin via [gevoegde partij] is aangemeld en niet aan het gebruikelijke onderzoek is onderworpen. Tevens is er volgens eiseres een risico dat het gezin onder de invloedssfeer van [gevoegde partij] komt, wat de neutraliteit van het gezin in gevaar zou brengen. De voorzieningenrechter heeft op 13 september 2005 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vorderingen van eiseres zijn afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat Jeugdzorg in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de kinderen in het geselecteerde pleeggezin te plaatsen. De rechter stelt vast dat de bezwaren van eiseres onvoldoende onderbouwd zijn en dat er geen bewijs is dat het pleeggezin beïnvloed wordt door [gevoegde partij]. De rechter benadrukt dat de beslissing van Jeugdzorg om de kinderen te plaatsen in het pleeggezin slechts marginaal kan worden getoetst, en dat het belang van de kinderen voorop staat. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van Jeugdzorg, en iedere partij draagt voor het overige de eigen kosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.A. Mink en is openbaar uitgesproken op 13 september 2005.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 13 september 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/1062 van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. A.A.M. Ruys-van Essen,
tegen:
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te Voorburg,
gedaagde,
verschenen bij mr. N.E. Mostert, gevolmachtigde,
en:
[gevoegde partij],
wonende te [woonplaats],
gevoegde partij aan de zijde van gedaagde,
procureur mr. A.H. van Haga.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als "[eiseres]", "Jeugdzorg" en "[gevoegde partij]".
1. Het verloop van de procedure
Bij exploot van 26 augustus 2005 heeft [eiseres] Jeugdzorg gedagvaard om te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 6 september 2005. [gevoegde partij] heeft bij - vooraf aangekondigde - incidentele conclusie - ter zitting verzocht om in deze procedure te mogen tussenkomen, althans zich in deze procedure te mogen voegen. [eiseres] heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd. Door Jeugdzorg is geen verweer gevoerd. Nu de incidentele 'vordering' van [gevoegde partij] ertoe strekt dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen verstaat de voorzieningenrechter deze vordering aldus, dat hij zich wenst te voegen aan de zijde van Jeugdzorg. De voorzieningenrechter heeft ter zitting de incidentele vordering van [gevoegde partij] toegewezen nu hij - als vader van de uit huis geplaatste kinderen - een eigen belang heeft bij de onderhavige vorderingen van [eiseres].
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 6 september 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. [eiseres] en [gevoegde partij] zijn op 16 mei 1995 met elkaar gehuwd. Tijdens dit huwelijk zijn uit [eiseres] geboren de thans nog minderjarige
- [dochter], geboren op [geboortedatum];
- [zoon 1], geboren op [geboortedatum];
- [zoon 2], geboren op [geboortedatum].
[eiseres] en [gevoegde partij] oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
2.2. Bij beschikking van 11 augustus 2005 heeft deze rechtbank Jeugdzorg gemachtigd om [dochter], [zoon 1] en [zoon 2] van 11 augustus 2005 tot 28 december 2005, het restant van de periode dat zij onder toezicht zijn gesteld, gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
2.3. In haar beschikking van 2 september 2005 heeft deze rechtbank de kinderen voorlopig toevertrouwd aan [eiseres] en ten behoeve van [gevoegde partij] een voorlopige omgangsregeling vastgesteld.
2.4. [dochter], [zoon 1] en [zoon 2] zijn op 24 augustus 2005 uit huis geplaatst bij een pleeggezin.
3. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
[eiseres] vordert - zakelijk weergegeven - (primair) om Jeugdzorg te verbieden de kinderen te plaatsen bij het thans geselecteerde pleeggezin (lees: om deze plaatsing te beëindigen) en (subsidiair) te bepalen dat de kinderen conform de beschikking van 2 september 2005 bij haar dienen te verblijven.
Daartoe voert [eiseres] het volgende aan.
Het door Jeugdzorg geselecteerde gezin is ongeschikt om als pleeggezin voor de drie kinderen op te treden. Immers dit gezin is via [gevoegde partij] aangemeld en niet - vooraf - aan het gangbare onderzoek onderworpen. Bovendien kan dit gezin onder de invloedssfeer van [gevoegde partij] komen en is het gezin vooraf reeds eenzijdig (van de zijde van [gevoegde partij]) geïnformeerd over de situatie omtrent de kinderen. Het voorgaande betekent dat de neutraliteit van het gezin onvoldoende is gewaarborgd.
Jeugdzorg en [gevoegde partij] voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
In de hoofdzaak
4.1. [gevoegde partij] heeft primair betoogd dat [eiseres] haar bezwaren tegen het geselecteerde gezin aan de kinderrechter - en niet in kort geding - had moeten voorleggen. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.
[eiseres] heeft in dit kort geding de uithuisplaatsing als zodanig nadrukkelijk niet aan de orde gesteld. Haar vorderingen richten zich uitsluitend op het pleeggezin waar de kinderen thans zijn geplaatst. In het systeem van de wet heeft de kinderrechter geen taak bij de uitvoering van de machtiging tot uithuisplaatsing. De wetgever heeft deze taak opgedragen aan de gezinsvoogdij-instellingen, in dit geval Jeugdzorg. In zoverre kan [eiseres] dan ook in haar vorderingen worden ontvangen. Nu [eiseres] aan haar vorderingen voorts ten grondslag heeft gelegd dat de neutraliteit van het pleeggezin onvoldoende is gewaarborgd, en een langer verblijf in dat pleeggezin dus niet in het belang van de kinderen is, heeft zij voorts voldoende spoedeisend belang om in die vorderingen te kunnen worden ontvangen.
4.2. Uitgangspunt is dat de beslissing van Jeugdzorg om de kinderen onder te brengen bij het gezin waar zij thans verblijven in dit kort geding slechts marginaal getoetst kan worden. Beoordeeld dient te worden of Jeugdzorg, gelet op (met name) het belang van de kinderen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om voornoemd pleeggezin te selecteren.
4.3. De bezwaren van [eiseres] tegen het door Jeugdzorg geselecteerde pleeggezin vallen in drie onderdelen uiteen. Ten eerste stelt [eiseres] dat het gezin komt uit het netwerk van [gevoegde partij]. Voor zover dit als juist is, [gevoegde partij] heeft dit gemotiveerd betwist en de door hem geschetste gang van zaken omtrent de aanmelding van het pleeggezin is bevestigd door Jeugdzorg, betekent dit niet bij voorbaat dat het pleeggezin onvoldoende neutraal is om de kinderen te kunnen opvangen. Jeugdzorg heeft verklaard dat de kinderen op de kortst mogelijke termijn in een pleeggezin geplaatst moesten worden en dat dit niet mogelijk is gebleken, althans niet zonder de kinderen van elkaar te scheiden, in een gezin uit haar eigen bestand, een zogenaamd 'bestandsgezin'. Daarbij komt dat Jeugdzorg onweersproken heeft gesteld, dat zij voorafgaand aan plaatsing in het gezin waar de kinderen thans verblijven uitgebreid met het gezin heeft gesproken en duidelijke afspraken heeft gemaakt om de gewenste neutraliteit te waarborgen. Onder die omstandigheden heeft Jeugdzorg voldoende onderzoek gedaan naar de geschiktheid van dit pleeggezin alvorens [dochter], [zoon 1] en [zoon 2] daarin te plaatsen. Dit geldt te meer nu Jeugdzorg heeft verklaard dat zij thans nader onderzoekt of het pleeggezin voldoende geschikt is. Naar moet worden aangenomen zal Jeugdzorg indien nodig maatregelen treffen. Voorshands zijn daar echter onvoldoende aanwijzingen voor.
4.4. Evenmin heeft [eiseres] aannemelijk gemaakt dat het pleeggezin beïnvloed wordt door [gevoegde partij]. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat er een reëel risico bestaat dat het pleeggezin in de invloedsfeer van [gevoegde partij] ligt of komt te liggen. De stelling van de man dat hij slechts incidenteel telefonisch contact heeft gehad met de pleegmoeder, en dat deze contacten zich hebben beperkt tot zakelijke mededelingen, wordt ondersteund door hetgeen Jeugdzorg ter zake daarvan heeft verklaard. Hetzelfde geldt voor het medisch dossier van de kinderen, dat volgens [eiseres] een gekleurde weergave bevat omtrent de situatie van de kinderen en in zijn geheel ter beschikking van het pleeggezin zou zijn gesteld. Zowel [gevoegde partij] als Jeugdzorg hebben verklaard dat het dossier waar het pleeggezin over beschikt niet meer bevat dan gegevens met betrekking tot de verzekering van en de laatst verstrekte zorg aan de kinderen. Van beïnvloeding van het pleeggezin door [gevoegde partij] is daarmee niet gebleken.
4.5. Tot slot voert [eiseres] aan dat het pleeggezin vooraf eenzijdig door (de familie van) [gevoegde partij] over de problemen van de kinderen is geïnformeerd. Gesteld noch gebleken is echter dat die informatie van dien aard is geweest dat de neutraliteit van het pleeggezin niet meer gewaarborgd is. Door [eiseres] is ook op geen enkele wijze geconcretiseerd om wat voor informatie het zou gaan, zodat ook deze stelling faalt.
4.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat Jeugdzorg in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [dochter], [zoon 1] en [zoon 2] te plaatsen bij het gezin waar zij thans verblijven. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
4.7. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van Jeugdzorg.
In de hoofdzaak en het incident
4.8. In de omstandigheid dat [eiseres] en [gevoegde partij] echtelieden zijn wordt aanleiding gevonden om in de procedure tussen hen beiden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
in de hoofdzaak
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding aan de zijde van Jeugdzorg, tot dusverre begroot op € 1.060,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 244,-- aan griffierecht;
bepaalt dat iedere partij voor het overige de eigen kosten draagt;
in het incident
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Mink en uitgesproken ter openbare zitting van 13 september 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
mg