ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5189
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.J. van Leijenhorst
- F.C. Hover
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete en ontvankelijkheid bezwaar in het belastingrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen X B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een bestuurlijke boete die aan eiseres is opgelegd wegens het niet nakomen van de 5%-regeling voor het jaar 2003. Eiseres ontving op 5 oktober 2004 een aankondiging van de boetenota, gevolgd door een besluit op 25 oktober 2004 waarin de boete werd vastgesteld. Eiseres maakte bezwaar tegen deze boetenota, maar het bezwaar werd op 14 januari 2005 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet zou zijn gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres in redelijkheid niet als niet-ontvankelijk kon worden beschouwd. De rechtbank stelde vast dat het bezwaarschrift betrekking had op de opgelegde boete en dat er geen aanwijzingen waren dat het bezwaarschrift te laat was ingediend of andere gebreken vertoonde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank verwees ook naar relevante jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad, die benadrukt dat het gebruik van onweerlegbare vermoedens in het bestuursrecht niet verenigbaar is met de rechten van de verdediging.
De rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling en stelde dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep konden instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.