Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 24 juli 2003 is eiser voor de periode van 15 juli 2003 tot 1 januari 2004 bij verweerder aangesteld als stadswacht in tijdelijke dienst.
Bij brief van 12 augustus 2003 is eiser met onmiddellijke ingang geschorst en is het voornemen kenbaar gemaakt hem eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 8:7, onder f, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (hierna: CAR/UWO). Eiser werd verweten dat hij onjuiste informatie had verstrekt met betrekking tot criminele antecedenten.
Op 15 augustus 2003 heeft eiser mondeling zijn zienswijze kenbaar gemaakt met betrekking tot het voornemen hem te ontslaan.
Bij brief van 19 augustus 2003, van gronden voorzien bij brief van 15 september 2003, heeft eiser tegen het besluit hem te schorsen een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 27 augustus 2003 heeft verweerder eiser op grond van artikel 8:7, onder f, van de CAR/UWO juncto artikel 8:12:1, eerste lid, van de CAR/UWO, met ingang van 27 augustus 2003 eervol ontslagen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 september 2003 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiser is op 4 december 2003 met betrekking tot zijn bezwaren gehoord door de Commissie voor Bezwaarschriften (hierna: de Commissie).
Bij brief van 7 juni 2004 heeft de Commissie advies uitgebracht aan verweerder.
Bij besluit van 10 augustus 2004, verzonden op 19 augustus 2004 heeft verweerder conform dit advies eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 september 2004, ingekomen bij de rechtbank op 29 september 2004 en van gronden voorzien bij brief van 9 november 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en bij brief van 6 december 2004 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 23 augustus 2005 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D.A.A.M. Mijland.
Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
Ingevolge artikel 8:7, aanhef en onder f, van de CAR/UWO kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.
Ingevolge artikel 8:7:1 van de CAR/UWO wordt het ontslag in het geval bedoeld onder artikel 8:7, aanhef en onder f, van de CAR/UWO, eervol verleend.
Artikel 8:12, eerste lid, van de CAR/UWO, bepaalt dat de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd van rechtswege is ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt.
Artikel 8:12:1, eerste lid, van de CAR/UWO, bepaalt dat de ambtenaar bedoeld in de hiervoor genoemde bepaling ook ontslag kan worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder d, van de CAR/UWO kan de ambtenaar door burgemeester en wethouders worden geschorst in gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.
Verweerder heeft eiser eervol ontslag verleend op de grond dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt in verband met zijn indiensttreding. In tegenstelling tot hetgeen eiser daartoe bij zijn sollicitatie heeft verklaard, is uit een naderhand gehouden antecedentenonderzoek gebleken dat zijn criminele antecedenten niet beperkt zijn tot een eenmalige veroordeling tot een taakstraf van 224 uur terzake van mishandeling. Zo is sprake van een veelvuldige en structurele aanraking met de politie gedurende een periode van bijna twintig jaar voor ernstige feiten als diefstal, diefstal door middel van braak, heling, schuldheling, mishandeling en poging tot doodslag. Nu eiser erop is gewezen dat een antecedentenonderzoek onderdeel zou uitmaken van de sollicitatieprocedure, had hij kunnen weten dat zijn volledig strafrechtelijk verleden relevant was voor zijn aanstelling.
Eiser heeft in beroep bestreden onjuiste gegevens te hebben verstrekt. Hij heeft melding gemaakt van zijn veroordeling tot een taakstraf van 224 uur terzake van mishandeling, naar zijn zeggen het meest ernstige strafbare feit. Verweerder heeft hierin geen aanleiding gezien de sollicitatieprocedure te stoppen. Eiser heeft nooit bewust iets verzwegen waarvan hij wist dat dit van belang kon zijn voor de uitoefening van zijn functie. Hij was niet op de hoogte van andere feiten en omstandigheden. Hoewel eiser verweerder daartoe heeft verzocht heeft hij geen inzage gekregen in de resultaten van het antecedentenonderzoek, waaronder de vermeldingen in het politieregister. Hij heeft zich terzake dan ook niet kunnen verweren. Eiser heeft wel op 2 november 2004 het justitieel register ingekeken en geconstateerd dat daarin een aantal vermeldingen voorkomen, maar van het hoge aantal waarvan verweerder is uitgegaan is geen sprake. Voor zover het daarbij al tot een veroordeling is gekomen, zijn deze feiten geruime tijd geleden begaan. Recente veroordelingen komen in de registers niet voor. Eiser heeft inmiddels een geheel nieuwe weg ingeslagen.
Voor zover er moet worden geconcludeerd dat eiser wel onjuiste informatie heeft verschaft, is hij van mening dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft immers het meest ernstige strafbare feit gemeld. Het had op de weg van verweerder gelegen daarover door te vragen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, kon eiser ervan uitgaan dat verweerder geen prijs stelde op aanvullende informatie. Eiser vordert de vergoeding van geleden schade, waaronder de wettelijke rente over het aan eiser toekomende salaris.
Vastgesteld wordt dat eiser van 15 juli 2003 tot 1 januari 2004 bij verweerder was aangesteld als stadswacht in tijdelijke dienst. Vooropgesteld moet worden dat eisers aanstelling inmiddels van rechtswege is geëindigd. Zijn belang bij de behandeling van dit beroep ligt in de vergoeding van het nadeel dat eiser door het bestreden besluit heeft geleden, namelijk de gederfde bezoldiging vanaf de ontslagdatum tot 1 januari 2004, alsmede de wettelijke rente daarover.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eisers functie meebracht dat hij vanuit het politiebureau van [plaats] en in nauwe samenwerking met de politie zijn werkzaamheden moest verrichten. Om zijn werkplek binnen het bureau te kunnen bereiken had eiser een toegangspas nodig. Het is gebruikelijk dat voordat een dergelijke pas wordt verstrekt, een uitgebreid antecedentenonderzoek plaatsvindt. Tijdens de sollicitatieprocedure is eiser hier op gewezen. Op de vraag of eiser met betrekking tot een dergelijk onderzoek iets te melden had, heeft hij aangegeven terzake van mishandeling te zijn veroordeeld tot een taakstraf van 224 uur. Deze informatie werd bevestigd door de resultaten van een aan het antecedentenonderzoek voorafgaand eerste onderzoek (quick scan) door de wijkagent. Uit het antecedentenonderzoek is vervolgens echter naar voren gekomen dat het niet bij dat ene strafbare feit gebleven is. Eiser bleek een groot aantal vermeldingen op zijn naam te hebben staan en in vijf politieregio's bekend te zijn. Het ging hierbij om betrokkenheid bij strafbare feiten als diefstal, diefstal met braak, heling, schuldheling, poging tot doodslag en mishandeling. Reden voor de politie om eiser de toegangspas te weigeren. Eiser is met deze resultaten geconfronteerd en in een met hem op 7 augustus 2003 gehouden gesprek is hem de keuze voorgelegd of hij van de verdere voortzetting van zijn dienstverband wilde afzien of het op een ontslagprocedure wilde laten aankomen. Een aanvankelijk tijdens dat gesprek afgelegde verklaring in eerstbedoelde zin heeft eiser later diezelfde dag weer ingetrokken. Op 12 augustus 2003 is eiser met onmiddellijke ingang geschorst en is hem de toegang tot het politiebureau van [plaats] ontzegd. Tevens is eiser kennis gegeven van het voornemen hem te ontslaan. Eiser heeft, na daartoe door verweerder in de gelegenheid te zijn gesteld, op 15 augustus 2003 zijn zienswijze mondeling naar voren gebracht. Bij brief van 27 augustus 2003 is eiser op de hoogte gesteld van het besluit hem met ingang van diezelfde datum eervol te ontslaan. Eisers tegen de besluiten tot schorsing alsmede ontslag gerichte bezwaarschriften heeft verweerder ongegrond verklaard.
Met betrekking tot het inhoudelijke geschil tussen partijen overweegt de rechtbank allereerst dat toetsing van het bestreden besluit beperkt is tot de vraag of, behoudens anderszins strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, verweerder in redelijkheid tot het besluit tot schorsing en ontslag van eiser is kunnen komen.
Een schorsingsbesluit als voormeld draagt een discretionair karakter en kan door de rechtbank slechts terughoudend worden getoetst. Beoordeeld moet worden of verweerder in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat het belang van de dienst de schorsing van eiser vorderde en, zo ja, of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid kon besluiten van zijn bevoegdheid tot schorsing gebruik te maken.
De rechtbank overweegt dat de onderhavige schorsing een ordemaatregel is. Dit brengt met zich dat de feiten en omstandigheden welke tot de schorsing aanleiding hebben gegeven nog niet behoeven vast te staan. Voldoende is dat er ernstige aanwijzingen zijn dat die feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan, alsmede dat het belang van de dienst de schorsing uitdrukkelijk vordert.
Niet kan worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn schorsingsbevoegdheid. Gelet op de uitkomst van het antecedentenonderzoek, waarbij eisers omvangrijke strafrechtelijk verleden aan het licht is gekomen, mocht verweerder bij het ontzeggen van de werkzaamheden in redelijkheid het belang van de dienst in dat verband zwaarder laten wegen dan dat van eiser.
Het beroep van eiser op dit onderdeel faalt.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder in redelijkheid tot het ontslagbesluit is kunnen komen, is van belang of verweerder al dan niet terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser in verband met zijn indiensttreding onjuiste gegevens heeft verstrekt en of hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder voor de aanstelling in een functie als die van stadswacht de niet onredelijke eis heeft gesteld dat iemand voldoende integer moet zijn om die functie te kunnen vervullen. Die eigenschap is bovendien voorwaarde om in bezit te komen van een pas die toegang biedt tot het politiebureau van waaruit moeten worden gewerkt. Om te kunnen beoordelen of eiser de noodzakelijke integriteit bezat, was het van groot belang dat verweerder over juiste én volledige gegevens beschikte.
De rechtbank is van oordeel dat van eiser niet kan worden gezegd dat hij bij zijn sollicitatie naar de functie van stadswacht volledige opening van zaken heeft gegeven met betrekking tot zijn strafrechtelijk verleden. In dit verband dient te worden aangetekend dat onder het "verstrekken van onjuiste gegevens" zoals bedoeld in artikel 8:7, aanhef en onder f, van de CAR/UWO tevens dient te worden begrepen het verzwijgen van relevante informatie. Uit de gedingstukken – waaronder de in beroep door eiser overgelegde lijst met antecedenten – is genoegzaam komen vast te staan dat hetgeen eiser verweerder tijdens de sollicitatieprocedure aan informatie heeft verstrekt, allerminst volledig is geweest. Uit een na zijn aanstelling gehouden antecedentenonderzoek is gebleken dat eiser veelvuldig en structureel voor ernstige feiten als diefstal, diefstal door middel van braak, heling, schuldheling, mishandeling en poging tot doodslag, met politie en justitie in aanraking is geweest gedurende een periode van bijna twintig jaar. Bovendien is hij een aantal malen terzake van een ernstig delict veroordeeld. Van deze feiten heeft eiser verweerder niet op de hoogte gesteld. Hij heeft bij zijn sollicitatiegesprek slechts verteld eenmalig strafrechtelijk te zijn veroordeeld terzake van mishandeling.
Eiser heeft aangevoerd dat voor zover het ervoor moet worden gehouden dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt, hem terzake geen verwijt treft, omdat hij het meest ernstige delict aan verweerder heeft gemeld en deze daarin geen reden heeft gezien hem niet aan te stellen of hem hierover nader aan de tand te voelen. De rechtbank ziet in deze feiten en omstandigheden echter geen grond voor het oordeel dat het verschaffen van onjuiste gegevens (waaronder het verzwijgen van gegevens) in eisers geval niet verwijtbaar zou zijn. Dat zou slechts dan anders zijn geweest, indien was komen vast te staan dat eiser niet wist en ook niet kon weten dat de bewuste gegevens in hoge mate relevant en van belang waren voor eisers aanstelling als stadswacht. Eiser kon naar het oordeel van de rechtbank echter weten dat de desbetreffende informatie noodzakelijk was om te kunnen bepalen of hij over de noodzakelijke mate van integriteit beschikte voor de uitoefening van deze functie. Eiser was hierover tijdens het sollicitatiegesprek voldoende voorgelicht en hem was tenslotte niet voor niets een antecedentenonderzoek in het vooruitzicht gesteld.
Eisers grief dat verweerder voor zijn strafrechtelijke verleden geen belangstelling meer zou hebben omdat verweerder hem, na het opbiechten van zijn veroordeling voor mishandeling, niet nader heeft ondervraagd, treft geen doel. In de ogen van verweerder was deze veroordeling slechts een eenmalige misstap die geen belemmering was voor eisers aanstelling als stadswacht. Gelet op de omstandigheden waaronder eiser naar zijn zeggen deze daad zou hebben gepleegd, komt verweerders standpunt de rechtbank niet onredelijk voor.
Dat verweerder eiser in zijn verdediging heeft geschaad, is de rechtbank niet gebleken. Het moge wellicht zo zijn dat eiser de resultaten van het antecedentenonderzoek niet heeft kunnen inzien, maar vastgesteld moet worden dat voor hem de mogelijkheid tot inzage in de betrokken justitiële registers bestond en dat hij op 2 november 2003 inzage heeft gehad in één van deze justitiële registers. Van zijn antecedenten heeft hij derhalve op die wijze kennis kunnen nemen. Verweerder had geen toegang tot de politieregisters en kon naar het oordeel van de rechtbank voor eiser in dit opzicht niets betekenen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden aangenomen dat eiser met betrekking tot zijn indiensttreding onjuiste gegevens heeft verschaft en dat er niet in redelijkheid kan worden gezegd dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder kon derhalve gebruik maken van zijn bevoegdheid eiser te ontslaan.
Ter zitting heeft eiser de grief aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft verweerder, nadat hem ontslag was aangezegd, voorgesteld andere werkzaamheden te verrichten dan die uit hoofde van zijn functie als stadswacht. In plaats van op zijn voorstel in te gaan, heeft verweerder eiser ontslagen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder door voorbij te gaan aan eisers voorstel niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld. Vooropgesteld moet worden dat op verweerder in dit geval geen herplaatsingsverplichting rustte. Op eisers voorstel behoefde verweerder derhalve ook niet in te gaan. Verweerder heeft het belang bij de integriteit van stadswachten in dit specifieke geval zwaarder laten wegen dan dat van eiser bij het behouden van zijn (tijdelijke) aanstelling. Niet valt in te zien waarom deze afweging het bestreden besluit onevenredig zou maken. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, is daarvoor in ieder geval onvoldoende.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot ontslag van eiser uit zijn tijdelijke aanstelling.
Niet gebleken is tenslotte dat het bestreden besluit tot handhaving van het eervol verleende ontslag in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel. Het bestreden besluit kan daarom in stand blijven en het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Gelet op artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, is er voor een veroordeling van verweerder in de schade die eiser stelt te hebben geleden geen plaats.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2005, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. W. Goederee.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,