ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5612
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van staatloze Syrische moeder en haar kind met betrekking tot eerwraak en artikel 3 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 mei 2005 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische vrouw, A, en haar minderjarige zoon. De vrouw had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen. De IND stelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de vrouw bij terugkeer naar Syrië een andere behandeling te wachten stond dan de standaardprocedure, en dat zij geen persoonlijke problemen had ondervonden van de autoriteiten in haar land van herkomst. De vrouw voerde echter aan dat zij en haar kind staatloos waren en dat dit bij terugkeer ernstige gevolgen zou hebben, vooral in het licht van mogelijke eerwraak van haar oom in Syrië.
De rechter oordeelde dat de IND ten onrechte niet had ingegaan op de stellingen van de vrouw over de staatloosheid van haar kind en de gevolgen daarvan. De beoordeling van de staatloosheid en de mogelijke inbreuk op artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vereiste een nadere motivering van de IND. De rechtbank vernietigde de beschikking van de IND en droeg hen op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag, waarbij de rechter ook oordeelde dat de vrouw niet in Nederland mocht worden uitgezet totdat er een beslissing was genomen op haar beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de individuele omstandigheden van asielzoekers, vooral als het gaat om kwetsbare groepen zoals staatlozen en alleenstaande moeders. De rechter stelde vast dat de IND onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrouw en haar kind bij terugkeer geen andere behandeling te wachten zouden staan dan de standaardprocedure, en dat de afwijzing van de asielaanvraag niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).