ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5722

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
242993
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na werkloosheid en gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2005 uitspraak gedaan over een verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005. De man, die werkloos was geworden, stelde dat hij niet langer over voldoende draagkracht beschikte om de partneralimentatie van € 500,00 per maand te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man ten tijde van de echtscheiding een inkomen van € 3.685,00 bruto per maand had, maar dat dit inkomen was gedaald naar € 2.400,00 bruto per maand na zijn ontslag. De vrouw voerde verweer en stelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er een niet-wijzigingsbeding in het echtscheidingsconvenant was opgenomen.

De rechtbank heeft de stelling van de man dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, zoals zijn ontslag en de wijziging van de behoefte van de vrouw, geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de man ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat de wijziging van de alimentatie alleen kon plaatsvinden indien er sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. De rechtbank heeft de financiële situatie van de man en de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de behoefte van de vrouw aan een aanvullende uitkering nog steeds aanwezig was, ondanks haar eigen inkomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de alimentatie verlaagd tot € 325,00 per maand, met ingang van 1 januari 2005, en bepaald dat de vrouw hetgeen zij boven dit bedrag heeft ontvangen niet hoeft terug te betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft hiermee een balans gevonden tussen de gewijzigde omstandigheden van de man en de blijvende behoefte van de vrouw aan financiële ondersteuning.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Alimentatie
rekestnummer A. : 05-2804
zaaknummer : 242993
datum beschikking : 4 oktober 2005
BESCHIKKING op het op 12 mei 2005 ingekomen verzoek van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
de man,
procureur: mr. M.C. Reichmann.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
de vrouw,
procureur: mr. M.A. Meijer.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 25 augustus 2005, met bijlagen van de zijde van de man.
Op 6 september 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw, ieder vergezeld van de eigen procureur. Van de zijde van de man zijn pleitnotities en nadere stukken overgelegd, van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
BEOORDELING
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 6 augustus 2003 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 500,00 per maand en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds minderjarige [zoon] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], op € 250,00 per maand. Deze beschikking is op 31 december 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het verzoek van de man luidt thans - met wijziging van voornoemde beschikking - met ingang van 1 januari 2005 de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw op nihil te bepalen, althans op een zodanig lagere bijdrage dan € 500,00 per maand en met zodanige datum van ingang als de rechtbank in goede justitie juist acht.
De vrouw voert verweer tegen de verzochte nihilstelling danwel verlaging van de partneralimentatie en verzoekt het verzoek van de man af te wijzen.
Gewijzigde omstandigheden
De man stelt als grond voor dit verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005, een wijziging van omstandigheden waardoor voormelde beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
De man voert hiertoe primair aan dat hij niet langer over voldoende draagkracht beschikt om de partneralimentatie te voldoen. Ten tijde van het feitelijk uiteengaan van partijen genoot hij een inkomen uit arbeid, maar vanaf 1 januari 2005 is hij werkloos geworden, hetgeen een aanzienlijke daling van zijn inkomen tot gevolg heeft gehad. Daar zijn arbeidsovereenkomst vanwege bedrijfseconomische redenen - sluiting van de ambachtelijke slagerij bij de werkgever van de man: Supermarkt C1000 - is beëindigd, treft hem geen verwijt, aldus de man. Hij heeft ter zake van zijn ontslag geen vergoeding ontvangen.
De man stelt tot 1 januari 2005 een maandelijks inkomen van € 3.685,00 bruto exclusief vakantietoeslag te hebben genoten, zijnde tevens het bedrag dat is gehanteerd bij het bepalen van zijn draagkracht ten tijde van de echtscheiding. De thans door hem ontvangen ww-uitkering bedraagt € 2.400,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag (70% van het maximaal dagloon).
De man stelt de nodige inspanningen te verrichten maar tot op heden is hij er niet in geslaagd een nieuwe dienstbetrekking te vinden. Mede vanwege de slechte economische vooruitzichten heeft hij vooralsnog geen uitzicht op herstel van zijn inkomenssituatie. Hij stelt de vrouw tijdig over het verlies van zijn baan te hebben geïnformeerd en daarbij te kennen te hebben gegeven niet langer aan zijn alimentatieverplichting te kunnen voldoen.
Subsidiair stelt de man dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie niet langer bestaat.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Ter terechtzitting heeft zij zich beroepen op het in het echtscheidingsconvenant opgenomen niet-wijzigingsbeding.. Zij stelt zich dientengevolge thans primair op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Subsidiair is de vrouw van mening dat er geen reden is de bijdrage te herzien.
Ter zake van het verlies van de dienstbetrekking van de man voert de vrouw aan dat ten tijde van de totstandkoming van het convenant al sprake was van problemen op het werk van de man - welke mede gelegen waren in de persoonlijke sfeer - zodat de inkomensteruggang aan de man is toe te rekenen. Verder beroept zij zich op de uitspraak van de kantonrechter in een door de man geëntameerde procedure, waarin hij verzocht om een schadevergoeding vanwege zijn ontslag. Daarin overwoog kantonrechter onder meer, aldus de vrouw, dat de voormalig werkgever (C1000) de man andere banen heeft aangeboden, welke door de man zijn geweigerd. Daarnaast voert de vrouw aan dat partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat eigen inkomsten van de vrouw geen aanleiding kunnen zijn tot verlaging van de partneralimentatie en overigens betwist zij sinds het uiteengaan van partijen meer te zijn gaan verdienen.
Hoewel de vrouw erkent dat de man tijdig heeft aangegeven dat hij ingaande 1 januari 2005 is ontslagen en daardoor de partneralimentatie niet meer kon betalen, stelt zij dat zijn huidige ww-inkomen nog steeds toelaat dat hij een substantiële bijdrage ten behoeve van haar voldoet. Zij betwist - voor zoveel nodig - het verzoek om de ingangsdatum te bepalen op 1 januari 2005, mede nu het verzoek eerst op 11 mei 2005 is ingediend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu de man als stelling aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd dat de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking van 6 augustus 2003 zijn gewijzigd, te weten zijn ontslag, alsmede de wijziging van de behoefte van de vrouw, waardoor de bij voormelde beschikking bepaalde partneralimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, is de man ontvankelijk in zijn verzoek.
De rechtbank zal hierna beoordelen of de stelling van de man ertoe dient te leiden dat de alimentatie aanpassing behoeft.
De rechtbank begrijpt uit de onweersproken stelling van de vrouw dat partijen in het echtscheidingsconvenant een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen, dat aan de echtscheidingsbeschikking van 6 augustus 2003, in welke beschikking de partneralimentatie van € 500 per maand is bepaald, waarvan thans wijziging wordt verzocht, een echtscheidingsconvenant ten grondslag heeft gelegen. De door de vrouw in de echtscheidingsprocedure verzochte partneralimentatie van € 500 per maand waartegen de man geen verweer heeft gevoerd, was kennelijk reeds tussen partijen in het echtscheidingsconvenant overeengekomen. Het vorenoverwogene brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de in de beschikking van 6 augustus 2003 bepaalde partneralimentatie slechts kan worden gewijzigd indien sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
De vrouw heeft in dat kader aangevoerd dat de problemen op het werk van de man al manifest waren ten tijde van de ondertekening van het convenant en dat de beëindiging van het dienstverband op dat moment voorzienbaar was. De man heeft weersproken dat de inkomensteruggang aan hem is toe te rekenen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat zijn ontslag volledig uit de lucht is komen vallen, zodat hij uitvoerig verweer bij het CWI heeft gevoerd tegen de ontslagaanvraag. Hij is nog aan het procederen over een ontslagvergoeding; daarover loopt een appelprocedure tegen de uitspraak van de kantonrechter.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat het ontslag aan de man zelf te wijten is, niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de door de man overgelegde ontslagvergunning volgt immers dat het ontslag van de man heeft plaatsgevonden wegens bedrijfseconomische redenen. Evenmin heeft de vrouw, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, aannemelijk gemaakt dat het ontslag reeds ten tijde van het opstellen van het echtscheidingsconvenant speelde en derhalve voorzienbaar was. Nu evenmin aannemelijk is gemaakt dat de man ten onrechte de hem aangeboden passende functies van de zijde van C1000 om hem moverende redenen niet heeft geaccepteerd, de vrouw heeft de beschikking van de kantonrechter waaruit dat zou blijken niet overgelegd, en bovendien de man onweersproken heeft aangevoerd dat hij in beroep is gegaan van de uitspraak van de kantonrechter ter zake van zijn ontslagvergoeding, is de rechtbank van oordeel dat thans sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de man niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden.
Draagkracht
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van een inkomen van de man van € 2.400,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld. De rechtbank baseert zich hierbij op de ww-specificatie van 18 april 2005, 22 februari 2005 en 3 februari 2005.
Gelet op de onweersproken stelling van de man dat zijn inkomen ten tijde van echtscheiding € 3.685 bruto per maand, exclusief vakantiegeld, bedroeg, brengt het ontslag derhalve een inkomensvermindering van circa 35% met zich.
Om zijn beschikbare draagkracht te berekenen heeft de man een aantal lasten opgevoerd, waaronder de door de vrouw betwiste woonlasten en advocaatkosten. De vrouw heeft ten aanzien van de opgevoerde woonlasten door de man te weten de hypotheekrente, premie levensverzekering en het forfait eigenaarslasten, aangevoerd dat de man in het zicht van zijn aanstaande ontslag een onredelijke woonlast is aangegaan. De man weerspreekt dat sprake is van onredelijke woonlasten nu hij voornoemde lasten deelt met zijn huidige partner. Verder heeft hij aangevoerd dat hij ten tijde van de aankoop van de woning niet op de hoogte was van het voornemen van zijn werkgever om tot het aanvragen van toestemming voor ontslag over te gaan.
Ten aanzien van de door de man opgevoerde advocaatkosten heeft de vrouw aangevoerd dat de noodzaak daarvan niet is aangetoond en de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarop aflost. Verder is het meenemen van deze kosten niet in overeenstemming met het TREMA-rapport, aldus de vrouw. De man heeft onweersproken gesteld dat hij deze kosten heeft gemaakt in het kader van zijn arbeidsgeschil met zijn voormalige werkgever.
Partijen hebben geen inzicht gegeven in de draagkrachtberekening waarop de ten tijde van de echtscheiding overeengekomen alimentatieverplichting van € 500 per maand is gebaseerd. De rechtbank heeft derhalve geen inzicht in de lasten waarmee destijds bij de vaststelling van de alimentatie rekening is gehouden en kan deze dan ook niet vergelijken met de thans door de man in aanmerking genomen lasten. Nu de man bovendien niet heeft aangevoerd dat ook ten aanzien van deze lasten heeft te gelden dat er sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat met de destijds in aanmerking genomen lasten niet meer kan worden gerekend, zal de rechtbank aan de door de man opgevoerde lasten voorbijgaan. Daarnaast overweegt de rechtbank ten overvloede nog dat de aankoop van een nieuwe woning met hogere woonlasten terwijl de man een alimentatieverplichting jegens de vrouw heeft, voor zijn rekening en risico komt. De rechtbank zal op grond van het vorenoverwogene de alimentatie in redelijkheid verminderen tot € 325 per maand. De rechtbank heeft hierbij de inkomensdaling in het salaris van de man met 35% in aanmerking genomen en dit percentage ook toegepast op de destijds tussen partijen overeengekomen alimentatieverplichting.
De rechtbank komt thans toe aan de subsidiaire stelling van de man dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van zijde is weggevallen.
Behoefte
De man heeft gesteld dat de vrouw geen behoefte (meer) heeft aan een bijdrage van zijn zijde, daar zij een inkomen heeft boven bijstandsniveau, samenwoont als ware zij gehuwd en voorts dat de meerderjarige verdienende kinderen van partijen die bij haar inwonen kunnen bijdragen in de woonlasten. De vrouw heeft de stellingen van de man betwist en aangevoerd dat zij al gedurende 18 jaar een dienstverband van 25 uur bij dezelfde werkgever heeft alwaar zij een inkomen geniet van € 918,00 per maand en verder dat de twee oudste kinderen kostgeld ten bedrage van € 150,00 per maand betalen waarmee de directe kosten van hun levensonderhoud kunnen worden bestreden.
Nu de vrouw - onweersproken - heeft gesteld dat haar inkomen dat circa € 964 netto per maand bedraagt sedert het uiteengaan van partijen niet is gewijzigd, dat zij een woonlast heeft van € 600,00 per maand, alsmede een aanvullende ziektekostenverzekering van € 25,00 per maand, is de rechtbank van oordeel dat de behoefte van de vrouw aan een aanvullende uitkering van de man nog immer aanwezig is. De rechtbank heeft hierbij de hoogte van inkomen van de vrouw in aanmerking genomen, dat niet ver boven het bijstandsniveau ligt en de welstand van partijen gedurende het huwelijk. Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de onweersproken stelling van de vrouw dat zij niet met haar nieuwe partner samenwoont, niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw met haar nieuwe partner samenleeft als ware zij gehuwd. En tot slot acht de rechtbank aannemelijk dat de bijdrage van de kinderen ziet op de kosten van voeding en drinken.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat de behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage tot voorziening in haar kosten van levensonderhoud niet is afgenomen. Nu de draagkracht van de man, zoals hierboven is overwogen, de bij beschikking van 6 augustus 2003 bepaalde alimentatie niet meer toelaat, zal de rechtbank de bijdrage - naast de door man ten behoeve van [zoon] verschuldigde bijdrage - in redelijkheid bepalen op een bedrag van € 325,00 per maand. Nu de man ontslagen is per 1 januari 2005 en de vrouw daarvan door hem tijdig op de hoogte is gesteld zal de rechtbank de partneralimentatie wijzigen met ingang van 1 januari 2005, onder de bepaling dat hetgeen de man sedertdien boven voormeld bedrag van € 325,00 per maand heeft betaald niet behoeft te worden terugbetaald door de vrouw, gelet op het consumptieve karakter van alimentatie.
BESLISSING, met wijziging in zoverre van voormelde beschikking van 6 augustus 2003:
De rechtbank:
bepaalt de door de man met ingang van 1 januari 2005 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 325,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw hetgeen zij sedert 1 januari 2005 boven voormeld bedrag van € 325,00 aan alimentatie heeft ontvangen, niet behoeft terug te betalen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Obbink-Reijngoud, bijgestaan door mr. P.W.M. Jans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2005.