ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5800

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/30856, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J. Recourt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Afro-Colombiaan en de beoordeling van de veiligheidssituatie in Buenaventura, Colombia

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 juli 2005 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een verzoeker van Colombiaanse afkomst, die vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar zijn land van herkomst, specifiek naar Buenaventura. De verzoeker, die op 1 juli 2005 Nederland binnenkwam, had eerder een aanvraag ingediend die door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom terugkeer naar Buenaventura niet van bijzondere hardheid getuigde, ondanks de dynamische conflict situatie in Colombia. De rechtbank benadrukte dat de veiligheidssituatie in Buenaventura onduidelijk was en dat de Afro-Colombiaanse afkomst van de verzoeker een belangrijke factor was in de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de verzoeker. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de verzoeker, die op € 966,-- werden begroot.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en
artikel 8:70 van de Awb jo artikel 94 en artikel 106 van de Vw 2000
reg. nrs.: AWB 05/30856 (voorlopige voorziening)
AWB 05/30855 (beroep asiel)
AWB 05/30853 (beroep bewaring)
V-nr.: 270.785.7431
inzake: A, geboren op [...] 1977, van Colombiaanse nationaliteit, verblijvende in het grenshospitium Tafelbergweg te Amsterdam, verzoeker en eiser, verder: verzoeker
gemachtigde: mr. R.C. van de Berg, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te AC Schiphol,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.J.W. Spierings, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 1 juli 2005 is verzoeker op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van verzoeker is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
2. Bij beroepschrift van 7 juli 2005 heeft de gemachtigde van verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
3. Op 7 juli 2005 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van diezelfde datum waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op 7 juli 2005 is tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening, alsmede het beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, zijn behandeld ter zitting van 22 juli 2005. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was A.P. Jacobs ter zitting aanwezig als tolk in de Spaanse taal.
5. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ASIELRELAAS
Verzoeker heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Verzoeker is afkomstig uit Buenaventura in Colombia. Verzoeker is eenmaal opgepakt toen hij naar een dansfeest was. De volgende dag is hij weer vrijgelaten. Hij heeft zijn land van herkomst verlaten omdat hij vreest voor zijn leven. De Autodefensas Unidas de Colombia (AUC) en de guerrilla’s van de Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC) kunnen op hem afkomen omdat ze willen dat verzoeker voor hen werkt. Alleen al op straat gezien worden met één van de partijen levert gevaar op. Ze gebruiken veel geweld. Verzoeker wil geen criminele activiteiten verrichten. Hij heeft veel geweld gezien, bijvoorbeeld dat iemand op straat is neergeschoten. Op 25 april 2005 was er een voetbalwedstrijd, waarbij opeens twaalf van de voetballers zijn gedood. De vader van verzoeker en drie ooms zijn ook door politiek geweld om het leven gekomen. Verzoeker is als verstekeling aan boord van een schip naar Nederland gereisd, waar hij op 1 juli 2005 is aangekomen.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN TER ZAKE VAN DE ASIELAANVRAAG
1. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het asielrelaas van verzoeker onvoldoende zwaarwegend is voor een geslaagd beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verzoeker heeft verklaard nimmer problemen te hebben ondervonden van de autoriteiten.
Verzoeker heeft verklaard zijn land van herkomst uit voorzorg te hebben verlaten, aangezien het steeds gewelddadiger wordt door het optreden van de AUC en de guerrilla’s van de FARC. Echter, niet is gebleken dat verzoeker zelf in de negatieve aandacht van deze groeperingen staat. Verzoeker beroept zich niet op concrete problemen, doch op een toekomstige, onzekere gebeurtenis, hetgeen niet voldoende is voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Onvrede met de algemene situatie is dit evenmin. De stelling van verzoeker dat zijn vader en drie ooms om het leven zijn gekomen als gevolg van politiek geweld, leidt niet tot een andere conclusie. Van belang hierbij is dat de vader van verzoeker 18 jaar geleden om het leven is gekomen. Verzoeker heeft ook niet aangegeven op welke wijze de dood van zijn vader en ooms thans nog invloed kunnen hebben op zijn persoon. Het is aan verzoeker zelf om omstandigheden die met zijn vertrek te maken hebben gehad naar voren te brengen. Niet is gebleken dat verzoeker hiertoe niet in staat is.
Verzoeker heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op een van de andere gronden van artikel 29 van de Vw 2000.
2. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag, gelet op de vereiste zorgvuldigheid, niet binnen 48 procesuren heeft kunnen afdoen. Verzoeker meent dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat aannemelijk is dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Anders dan verzoeker in de gehoren heeft verklaard is hij wel degelijk met de dood bedreigd door de AUC, te weten op 22 februari 2005. Dit blijkt uit de aangifte die verzoeker heeft overgelegd. De reden dat verzoeker dit incident niet eerder heeft genoemd, is dat de tante van verzoeker aangifte heeft gedaan en het incident bij haar huis heeft plaatsgevonden. Daarbij is verzoeker regelmatig aangesproken door een persoon van de AUC en de belangstelling voor zijn persoon nam toe. Verzoeker kon in zijn wijk worden beschouwd als iemand van de AUC. Pagina 21 van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van januari 2005 bevestigt hetgeen verzoeker verklaart. Gelet hierop loopt verzoeker het risico door de andere strijdende partij te worden gedood.
Voorts behoort verzoeker tot de etnische groep van de Afro-colombianen, welke groep ook risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Verzoeker verwijst naar een rapport van het Cleveland Indy Media Center ‘Buenaventura: massacre and selective assassinations’, en naar een brief van Amnesty International van 18 april 2005.
Verzoeker komt voorts in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Verzoeker is afkomstig uit één van de gebieden die categoriaal beschermwaardig zijn. Het besluit is onvoldoende deugdelijke gemotiveerd op het punt dat sprake is van een verblijfsalternatief. Verwezen wordt naar brieven van Amnesty International en de UNHCR, die dateren van na het bestreden besluit. De brief van Amnesty International vermeldt dat het vestigingsalternatief onvoldoende onderbouwd is, omdat er geen duurzaam relatief veilige gebieden zijn. De informatie van verweerder dateert van medio 2004 en een update is derhalve noodzakelijk. Daarbij dient aandacht te worden besteed aan de positie van ontheemden. Voor Afro-colombianen (uit Buenaventura) zou een categoriaal beschermingsbeleid moeten worden gevoerd. Subsidiair stelt verzoeker dat voor Afro-colombianen geen vestigingsalternatief aanwezig is. Het bestreden besluit is gelet op het voorgaande onvoldoende deugdelijk voorbereid.
IV. STANDPUNTEN PARTIJEN TER ZAKE VAN DE VRIJHEIDSONTNEMENDE MAATREGEL
1. Verzoeker stel zich op het standpunt dat, gelet op hetgeen in de asielprocedure is aangevoerd, nader onderzoek zal moeten worden verricht. Dit onderzoek zal veel tijd in beslag nemen en gelet hierop dient de bewaring te worden opgeheven.
2. Verweerder heeft aangevoerd dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is opgelegd en voortduurt.
V. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
5. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
6. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
7. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
8. In het kader van het beroep van verzoeker op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank als volgt.
9. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het door verzoeker in beroep beschreven incident, dat de AUC bij de tante van verzoeker aan de deur is geweest, en de kopie van de aangifte die verzoeker ter onderbouwing hiervan heeft overgelegd, niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank overweegt hiertoe dat dit incident en de aangifte daarvan niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten dan wel veranderde omstandigheden in de zin van artikel 83 van de Vw 2000, nu niet is gebleken dat verzoeker dit incident, dat in februari 2005 heeft plaatsgevonden, niet eerder naar voren heeft kunnen en derhalve heeft behoren te brengen. De verklaring van verzoeker dat hij het incident niet eerder naar voren heeft gebracht omdat zijn tante aangifte heeft gedaan en het incident bij haar huis heeft plaatsgevonden, waardoor hij zich er minder door aangesproken voelde, acht de rechtbank onvoldoende voor een andersluidend oordeel.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich op grond van de door verzoeker naar voren gebrachte feiten en omstandigheden terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst gegronde vrees voor vervolging heeft van de AUC of van de guerrilla’s van de FARC, dan wel dat hij het reële risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank acht in dit kader van belang dat verzoeker onvoldoende heeft geconcretiseerd dat hij persoonlijk bij de AUC dan wel de guerrilla’s van de FARC in de negatieve aandacht staat en dat hij als sympathisant van een van beide groeperingen wordt aangemerkt. De stelling van verzoeker dat hij regelmatig door een persoon van de AUC is aangesproken, dat de belangstelling voor zijn persoon is toegenomen en dat hij als het ware al in de fuik is gedreven, heeft verweerder terecht onvoldoende geacht om deze conclusie te kunnen rechtvaardigen.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
12. In het kader van het beroep van verzoeker op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank als volgt.
13. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de door verzoeker overgelegde rapporten van Amnesty International, de UNHCR en het rapport van het Cleveland Indy Media Center bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken, nu het hier openbare bronnen betreffen. Daarbij kan worden opgemerkt dat laatstgenoemde organisatie bij partijen noch bij de rechtbank bekend is. Dit brengt met zich mee dat aan laatstgenoemd rapport van deze organisatie niet hetzelfde gewicht zal worden toegekend als aan rapportages van gezaghebbende organisaties als Amnesty International en de UNHCR. Het neemt evenwel niet weg dat de inhoud van dit rapport een rol kan spelen bij de oordeelsvorming.
Ten aanzien van de door verzoeker overgelegde krantenartikelen overweegt de rechtbank dat deze niet bij de beoordeling van het beroep zullen worden betrokken. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt ter zitting dat dit in strijd zal komen met de goede procesorde, nu de artikelen in het Spaans zijn opgesteld en een vertaling van de artikelen niet door verzoeker is overgelegd.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten aanzien van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 in het bestreden besluit slechts heeft opgemerkt dat terugkeer van verzoeker naar zijn land van herkomst in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzondere hardheid getuigt en dat verzoeker derhalve niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van voornoemd artikel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, in het licht van de door verzoeker overgelegde informatie van voornoemde organisaties, alsmede in het licht van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van januari 2005 inzake Colombia, nader dient te motiveren waarom terugkeer voor verzoeker naar zijn land van herkomst, en meer in het bijzonder naar Buenaventura, niet getuigt van bijzondere hardheid. De rechtbank acht in dit kader van belang dat het ambtsbericht op pagina’s 19 en 20 vermeldt dat er sprake is van een dynamisch conflict in Colombia en dat de conflictgebieden voortdurend veranderen, evenals de positie van de guerrilla’s en paramilitairen, met uitzondering van bepaalde gebieden. Het ambtsbericht concludeert dat het derhalve moeilijk, zo niet onmogelijk, is om een duidelijke uitspraak te doen over veilige en onveilige gebieden. Gebieden die nu veilig zijn kunnen over korte tijd onveilig zijn en omgekeerd, aldus het ambtsbericht. Verweerder heeft deze situatie ook in zijn beleid, neergelegd in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2005/16, onderkend, in die zin dat aldaar wordt vermeld dat gebieden die op dat moment veilig zijn over korte tijd onveilig kunnen zijn. Voor een aantal regio’s is een categoriaal beschermingsbeleid geïndiceerd, ware het niet dat een verblijfsalternatief bestaat elders in Colombia.
Buenaventura, waar verzoeker vandaan komt, wordt in het beleid noch als veilig noch als onveilig gekwalificeerd op het moment van het opstellen van het beleid. Hieruit kan worden afgeleid dat het een gebied betreft waar sprake is van een dynamisch conflict, dat op dat moment veilig, maar op korte termijn weer onveilig kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het licht van voornoemde passage uit het ambtsbericht, het daarop afgestemde beleid en de door verzoeker overgelegde informatie, daterend van na het ambtsbericht, betreffende de algemene situatie in Colombia en Buenaventura in het bijzonder, niet zonder nadere motivering worden geconcludeerd dat verzoeker kan terugkeren naar Buenaventura, nu over de veiligheidssituatie aldaar op dit moment door verweerder geen duidelijkheid is verschaft. Uit de door verweerder verstrekte informatie kan veeleer worden opgemaakt dat de veiligheidssituatie in Buenaventura thans slecht is. Daarbij is aan verzoeker geen verblijfsalternatief tegengeworpen.
15. Het voorgaande geldt te meer nu verzoeker heeft gesteld, en verweerder niet heeft betwist, dat hij van Afro-colombiaanse afkomst is. Verweerder kan niet worden toegerekend dat hij deze afkomst van verzoeker niet bij het bestreden besluit heeft betrokken, nu verzoeker dit eerst in beroep naar voren heeft gebracht en het ambtsbericht geen specifieke opmerkingen bevat aangaande Afro-colombianen. Bovendien heeft verzoeker zelf deze afkomst niet als problematisch ervaren, gezien zijn ontkennende reactie op de vraag in het nader gehoor op pagina 4 of hij vanwege zijn donkere huidskleur problemen heeft ondervonden. In het kader van de vraag of terugkeer van verzoeker naar zijn land van herkomst van bijzondere hardheid getuigt, is de afkomst van verzoeker evenwel van belang, gelet op de informatie die verzoeker heeft overgelegd van de UNHCR betreffende de positie van Afro-colombianen in Colombia. Verweerder dient deze omstandigheid dan ook te betrekken bij de nadere beoordeling van het beroep van verzoeker op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Bij een mogelijk tegen te werpen verblijfsalternatief dient verweerder rekening te houden met het door hem ingenomen standpunt dat omvangrijke delen van Colombia onderdeel zijn van een dynamisch conflict waarbij deze delen wisselend veilig en onveilig kunnen zijn, zodat deze gebieden niet zonder meer als verblijfsalternatief kunnen worden aangemerkt.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.
17. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep ter zake van de asielaanvraag te beslissen. Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens schending van artikel 3:46 van de Awb. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
18. Ten aanzien van het beroep ter zake van de vrijheidsontnemende maatregel overweegt de rechtbank het volgende.
19. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Verweerder voert het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de AC-procedure is afgewezen.
20. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder - na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen - voornoemd beleid in het geval van verzoeker in redelijkheid niet heeft kunnen voeren. Daarbij overweegt de rechtbank dat, gelet op de inhoud van deze uitspraak, het eerst aan verweerder is af te wegen of voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel nog geëigend is bij afweging van de daarbij betrokken belangen.
21. De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
22. Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel is derhalve ongegrond.
23. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep in de asielprocedure is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
VI. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 05/30855:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 2 juli 2005;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 05/30856:
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 05/30853:
6. verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
Gewezen door mr. J. Recourt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier, en openbaar gemaakt op 27 juli 2005.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
Conc.: HK
Coll:
Bp:-
D: B
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep ter zake van de asielaanvraag bedraagt één week. De termijn voor het instellen van hoger beroep ter zake van de vrijheidsontnemende maatregel bedraagt eveneens één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.