ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5803

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/46748
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Gorter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling in het kader van uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 13 oktober 2005 in bewaring was gesteld met het oog op zijn uitzetting naar Bulgarije. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, tot 27 oktober 2005 voldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien er op 17 oktober 2005 een vlucht was aangevraagd die gepland stond voor 27 oktober 2005. Echter, door een brand in het Uitzetcentrum Schiphol op de avond van 27 oktober 2005, werd deze vlucht geannuleerd. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheid buiten de invloedsfeer van eiser ligt en dat verweerder niet langer voldoende voortvarend handelt, nu eiser vanaf het begin heeft aangegeven zo snel mogelijk terug te willen naar Bulgarije en in het bezit was van een geldig paspoort. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en beveelt de opheffing ervan.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 644,- en veroordeelt de verweerder in deze kosten. De uitspraak is gedaan door mr. H. Gorter, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. E. de Ruiter. Eiser heeft het recht om binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 05/46748 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1982, van Bulgaarse nationaliteit, eiser,
verblijvende in Detentieboot Reno te Rotterdam,
gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mw. G.D. Tjou Tam Sin, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. INLEIDING
Verweerder heeft op 13 oktober 2005 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
Eiser heeft hiertegen op 18 oktober 2005 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het geding is behandeld ter zitting van 31 oktober 2005. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat verweerder de uitzetting van eiser niet voortvarend ter hand heeft genomen.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Eiser is op 17 oktober 2005 overgeplaatst naar het Uitzetcentrum Schiphol. Op 17 oktober 2005 is tevens een vlucht ten behoeve van eiser aangevraagd. In de nacht van 27 oktober 2005 heeft een brand gewoed in het cellengebied van het Uitzetcentrum, waarna eiser is overgebracht naar de Detentieboot Reno te Rotterdam. Door de brand is de op 27 oktober 2005 geplande uitzetting van eiser geannuleerd. Er vindt momenteel onderzoek plaats naar de oorzaak van de brand, gedurende welke periode eiser zal niet worden uitgezet. Verweerder is echter van mening dat wel sprake is van zicht op uitzetting, nu de verwachting is dat het resultaat van het onderzoek niet lang op zich zal laten wachten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet bestreden is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
Met betrekking tot de vraag of verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan worden opgemaakt dat verweerder de uitzetting van eiser tot het moment van 27 oktober 2005 met voldoende voortvarendheid ter hand heeft genomen, nu op 17 oktober 2005 een vlucht is aangevraagd en deze stond gepland voor 27 oktober 2005. De omstandigheid dat de eerste vlucht waarop eiser kon worden geplaatst 27 oktober 2005 was ligt op zichzelf buiten de macht van verweerder en brengt daarom niet met zich mee dat sprake is van onvoldoende voortvarend handelen van de zijde van verweerder. Echter, de omstandigheid dat verweerder de vlucht van 27 oktober 2005, gelet op de brand in (het cellencomplex van) het Uitzetcentrum Schiphol, diende te annuleren ligt, in het midden latende in hoeverre dit in de invloedsfeer van verweerder ligt, zodanig buiten de invloedsfeer van eiser dat de rechtbank, gelet op het feit dat eiser van de aanvang af (13 oktober 2005) heeft verklaard zo spoedig mogelijk terug te willen naar Bulgarije en hij in het bezit was en is van een geldig paspoort, in de onderhavige situatie tot de slotsom komt dat thans sprake is van onvoldoende voortvarendheid zijdens verweerder terzake van eisers uitzetting. Daaraan doet niet af dat verweerder heeft aangevoerd dat het onderzoek naar de oorzaak van de brand waarschijnlijk niet lang zal duren en dat eisers aanwezigheid in Nederland gewenst is met het oog op dit onderzoek, nu dit laatste niet kan worden aangemerkt als grondslag voor een vreemdelingrechtelijke maatregel van bewaring en het eerste (de duur van dit onderzoek) daartoe te onbepaald is.
Het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser vanaf heden onrechtmatig is.
Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden.
De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,- en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang heden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Gorter, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2005, in tegenwoordigheid van mr. E. de Ruiter, als griffier.
de griffier
de rechter
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.