RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1031
Uitspraakdatum: 23 september 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
de inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden,
verweerder, gemachtigde mr. A.
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 21 januari 2005 op het bezwaar van eiseres betreffende een beschikking in de zin van artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet (hierna: de Wet) voor het jaar 2005.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2005.
Partijen zijn daar verschenen.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 9, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden, en
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37 vergoedt.
2.1. Eiseres was tot medio oktober 2004 in loondienst. Met ingang van 1 oktober 2004 is zij een onderneming gestart, genaamd B. Zij heeft het formulier “Opgaaf Gegevens Startende Onderneming” ingevuld. Bij vraag 7a van dat formulier “geniet u winst (of verlies) uit onderneming” heeft zij “nee” aangekruist. Voorts heeft zij geen geschatte winst of geschat inkomen ingevuld.
2.2. Met dagtekening 15 november 2004 is door verweerder aan eiseres een verklaring verstrekt als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Wet, waarin is vermeld dat uit de gegevens van de Belastingdienst per 1 oktober 2004 is gebleken dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering in 2005. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift met dagtekening 27 november 2005 verzocht voor het jaar 2005 te worden aangemerkt als ziekenfondsverzekerde. Zij heeft in dit bezwaarschrift voor het eerst gegevens verstrekt over de geschatte hoogte van haar inkomen. Het inkomen zal volgens eiseres in het jaar 2004 rond de € 17.000 bruto liggen en voorts is de verwachting dat er in de jaren 2004 en 2005 geen winst wordt behaald met B.
Verweerder heeft het bezwaar afgewezen. Hierbij heeft hij overwogen dat hem op 1 oktober 2004 (peildatum) geen inkomensgegevens bekend waren en dat hij bij gebreke van zodanige gegevens het inkomen van eiseres voor 2004 heeft geschat op € 24.998.
2.3. In geschil is of eiseres voor het jaar 2005 verplicht verzekerd is ingevolge artikel 3d van de Wet. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
2.4. Op grond van artikel 3d, eerste lid, van de Wet is verzekerd de zelfstandige wiens inkomen niet meer bedraagt dan € 21.050. Het tweede lid van voormeld artikel bepaalt dat de inspecteur van de rijksbelastingdienst aan de in het eerste lid genoemde zelfstandige bij een voor bezwaar vatbare beschikking een verklaring verstrekt waaruit blijkt dat deze zelfstandige voldoet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.
2.5. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (hierna: de Regeling), wordt ten aanzien van degene die in het voorafgaande jaar nog geen zelfstandige was, voor het eerste en voor de drie daarop volgende jaren in aanmerking genomen het inkomen over het jaar waarin hij zelfstandige is geworden. Voorts is op grond van het tweede lid van dit artikel het bepaalde in artikel 2, derde tot en met zesde lid op het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De peildatum voor de vaststelling van het inkomen voor de beoordeling van de ziekenfondsverzekering van een zelfstandige voor het eerste jaar is het tijdstip waarop de schatting van het inkomen door de zelfstandige wordt gedaan. De peildatum voor de vaststelling van het inkomen voor de beoordeling van de ziekenfondsverzekering van een zelfstandige voor het tweede tot en met het vijfde jaar is telkens 1 oktober.
2.6. Ingevolge artikel 2, vijfde en zesde lid, van de Regeling wordt indien over enig jaar nog geen aangifte is gedaan, voor dat jaar het laatste door de belastingplichtige aan de Inspecteur opgegeven geschatte inkomen voor dat jaar in aanmerking genomen. Indien over enig jaar door de belastingplichtige geen schatting van zijn inkomen aan de Inspecteur is opgegeven, wordt voor dat jaar het door de Inspecteur geschatte inkomen in aanmerking genomen.
2.7. Vaststaat dat eiseres voor het jaar 2005 als zelfstandige is aan te merken. Eiseres heeft in het formulier “Opgaaf Gegevens Startende Ondernemers” bij vraag 7a “geniet u winst (of verlies) uit onderneming” “nee” aangekruist en geen schatting van haar inkomen dan wel haar winst opgegeven. Een dergelijke schatting heeft zij voor het eerst gedaan in haar bezwaarschrift gedateerd 27 november 2004. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij bij vraag 7a “nee” heeft ingevuld omdat op het moment van het invullen van het formulier immers nog geen sprake was van winst dan wel van verlies omdat er nog geen ondernemingsactiviteiten werden verricht. Na het invullen van het antwoord “nee” diende zij volgens het formulier verder te gaan met vraag 8. Bij vraag 8a die luidt “hoeveel zal naar schatting de jaarafdracht omzetbelasting gaan bedragen?” heeft zij ingevuld “voor 2004 negatief”. Voorts heeft zij ter zitting verklaard dat zij ten tijde van het invullen van het formulier, in ieder geval voor de eerste twee jaar van het starten van de onderneming, geen winst verwachtte. De rechtbank acht de verklaring die eiseres geeft van de invulling van de “Opgaaf Gegevens Startende Ondernemers” voor de hand liggend. Verweerder had derhalve uit deze opgaaf moeten begrijpen dat eiseres met haar antwoord op vraag 7a, mede gelet op haar antwoord op vraag 8a, beoogde aan te geven dat zij in 2004 een winst van ten hoogste nihil verwachtte. Nu de opgaaf verweerder op peildatum bekend was, had verweerder, mede gelet op de overige gegevens waarover hij toen beschikte, het inkomen van eiseres voor 2004 moeten vaststellen op bedrag dat lager is dan € 21.050.
2.8. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet voldoet aan de beide in artikel 3d, eerste lid, van de Wet gestelde voorwaarden zodat eiseres niet als verzekerde in de zin van artikel 3d van de Wet dient te worden aangemerkt.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
2.10. Nu het beroep gegrond is, acht de rechtbank termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten bestaan ui de door eiseres gemaakte reiskosten welke de rechtbank becijfert op basis van het openbaar vervoer 2e klasse op een bedrag van € 9. De rechtbank acht deze kosten redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voorts dient aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst. De beslissing is op 23 september 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.