RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 15 november 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/1283 van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Vereniging Bemiddeling Onroerend Goed,
gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
eiseres,
procureur mr. M.S.C. Leistra,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
LMV Landelijke Makelaars Vereniging in Onroerende Zaken,
statutair gevestigd te Utrecht en kantoorhoudende te Schoonhoven,
2. [gedaagde 2],
wonende te Venhuizen,
gedaagden,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
advocaat mr. H.J.A.M. Dohmen te Tilburg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als respectievelijk “VBO”, “LMV” en “[gedaagde 2]”.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 4 november 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. VBO en LMV zijn brancheverenigingen van makelaars en taxateurs in onroerende zaken. Zij behartigen de belangen van hun leden bij hun beroepsuitoefening. De Nederlandse Vereniging voor Makelaars (NVM) is de grootste vereniging van makelaars en taxateurs. VBO, LMV en NVM vormen gezamenlijk de drie belangrijkste organisaties van deze beroepsgroep.
1.2[gedaagde 2] is op 1 juli 2005 als directeur bij LMV in dienst getreden.
1.3. Op 1 maart 2001 zijn de wettelijk geregelde vakbekwaamheid en beëdiging van makelaars en/of taxateurs in onroerende zaken afgeschaft. Hiertoe werd onder meer besloten om de vrije marktwerking, kwaliteitsborging en transparantie van de markt te bevorderen.
1.4. NVM heeft nadien, al dan niet in samenwerking met LMV, een certificeringschema ontworpen, “VastgoedCert” genaamd, dat wordt begeleid en gecontroleerd door KEMA. Ook VBO heeft een certificeringschema ontworpen en een register opgericht waarin gecertificeerde makelaars/taxateurs ingeschreven worden. VBO heeft voorts de Stichting Certificering VBO Makelaars (hierna: SCVM) opgericht, die onder meer ten doel heeft het oprichten en beheren van het register en het stimuleren van de ontwikkeling en toepassing van certificatieschema’s ten behoeve van de makelaarsbranche. De certificeringregeling van VBO is erkend door de Raad voor Accreditatie.
1.5. Artikel 6 van het huishoudelijk reglement van VBO noemt als vereisten voor het lidmaatschap van VBO onder meer het bezit van het vakdiploma van de VBO-beroepsopleiding of het diploma van de Stichting Vakopleiding Makelaardij (SVM) dan wel van een vergelijkbare en door het hoofdbestuur erkende opleiding alsmede de aanwezigheid van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
1.6. LMV brengt een maandblad uit onder de naam ‘Register Makelaar’, dat verspreid wordt onder haar leden. In een speciale uitgave, nummer 4 van september 2005, heef[gedaagde 2] onder meer heeft verklaard:
“We zien dat nogal wat jonge makelaars kiezen voor de VBO, omdat ze daar weinig hoeven te betalen voor het lidmaatschap en de VBO weinig tot geen opleidingseisen stelt.”
Voorts heef[gedaagde 2] in datzelfde artikel verklaard:
“Mensen kopen soms een woning bij een handelaar alsof ze een andere auto kopen bij een sloperij. De consument veronderstelt ten onrechte dat elke huizenverkoper deskundig is. De banken spelen hierin ook een merkwaardige rol. Ze hebben zich gecommitteerd aan de zelfregulering die in 2001 is ingevoerd en daarmee indirect aan de Stichting VastgoedCert, maar als consumenten via een niet-gecertificeerde huizenhandelaar een woning kopen, wordt er toch gewoon aan hypotheek verstrekt op basis van een door hen gemaakt taxatie. De rol van de Vereniging Eigen Huis, maar ook die van de geldverstrekkers heeft mij als binnenkomende buitenstaander verbaasd. De VEH die zich verbindt aan de VBO, banken die akkoord gaan met VBO-taxaties, af en toe voel ik me Alice in Wonderland. Dat dit allemaal maar kan en dat de overheid niet ingrijpt, is verbijsterend.”
Deze speciale uitgave is ook aan alle VBO- en NVM-leden verzonden.
1.7. LMV heeft voorts een doo[gedaagde 2] ondertekende circulaire opgesteld die zij heeft toegezonden aan haar leden en aan een groot aantal makelaars, onder wie de leden van VBO en NVM. De brochure is getiteld: “Heeft u de kwaliteiten in huis van de échte makelaar of ben u alleen een handelaar?” In deze circulaire wordt onder meer het navolgende vermeld:
“Als dat u aanspreekt, is het lidmaatschap van de LMV misschien ook voor u weggelegd. Misschien, want wij laten niet iedereen toe tot onze organisatie. Net als bij een huis is een goede fundering essentieel voor onze brancheorganisatie. Wij stellen eisen aan het lidmaatschap. Zo is een diploma SVM of HEAO Makelaardij een goede basis om het gesprek aan te gaan. Maar als u het VBO BOM/CCHO diploma heeft, of geen diploma, geven we u eerst graag een nader opleidingsadvies. Dan bent u voorlopig aangewezen op de VBO, de Vereniging van Handelaren in Onroerend goed.”
1.8. Bij brief van 29 september 2005 heeft de raadsman van VBO aan gedaagden meegedeeld dat de mededelingen genoemd onder 1.6 niet aanvaardbaar zijn. Hij heeft gedaagden gesommeerd om binnen drie werkdagen te bevestigen dat deze mededelingen herroepen worden, alsmede dat in het eerstvolgende maandblad een rectificatie geplaatst zal worden. Bij brief van 3 oktober 2005 heeft de raadsman van VBO gedaagden voorts gesommeerd hetzelfde te bewerkstelligen ten aanzien van de in de circulaire opgenomen tekst, bedoeld onder 1.7. Aan beide sommaties hebben gedaagden niet voldaan.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
VBO vordert – zakelijk weergegeven – gedaagden te veroordelen:
1. om binnen vier dagen na de betekening van dit vonnis aan VBO een volledige lijst te verstrekken waarop de geadresseerden zijn vermeld van de door gedaagden verspreide circulaire bedoeld onder 1.7;
2. om in de eerstvolgende uitgave van het maandblad ‘Register Makelaar’ de in de dagvaarding genoemde rectificatie op te nemen;
3. om binnen vier dagen na de betekening van dit vonnis de in de dagvaarding genoemde rectificatie, te verzenden aan alle geadresseerden die vermeld worden op de onder 1 bedoelde lijst;
4. op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom.
Daartoe voert VBO het volgende aan.
De mededelingen van gedaagden in meergenoemd maandblad alsmede in de circulaire zijn volstrekt onjuist, nodeloos grievend en kleinerend jegens VBO en haar leden. Zij geven een vals beeld van de kwaliteitseisen waaraan de leden van VBO voldoen en van de positie van de bij VBO aangesloten makelaars in de huidige markt. Voorts wordt op onrechtmatige en onware wijze geïnsinueerd dat VBO- taxaties van een dermate slechte kwaliteit zijn dat het wonderlijk is dat de Vereniging Eigen Huis en geldverstrekkers daarmee akkoord gaan en dat het verbijsterend is dat de overheid niet ingrijpt.
De mededelingen zijn onwaar, aangezien miskend wordt dat als vereisten voor het VBO-lidmaatschap onder meer worden gesteld het in het bezit zijn van het vakdiploma VBO-beroepsopleiding of het diploma van de SVM dan wel van een vergelijkbare en door het hoofdbestuur erkende opleiding. De mededelingen zijn tevens onwaar nu uit objectieve vergelijkingen blijkt dat VBO-taxaties op zijn minst genomen kwalitatief niet onderdoen aan taxaties van andere makelaars/taxateurs. De opmerking dat banken zich hebben gecommitteerd aan de in 2001 ingevoerde zelfregulering, wekt voorts ten onrechte de suggestie dat zij zich daarmee slechts aan de Stichting VastgoedCert gecommitteerd hebben. De banken hebben zich immers tevens gecommitteerd aan de stichting SCVM, waar de VBO-leden die taxatierapporten uitbrengen grotendeels geregistreerd zijn. De mededelingen van gedaagden zijn misleidend en daarmee onrechtmatig jegens VBO en haar leden. Zij lijden ten gevolge van deze onrechtmatige verklaringen schade. VBO heeft aldus recht op en spoedeisend belang bij de gevorderde rectificaties. Daarnaast heeft VBO er recht op en belang bij dat degenen die zich op basis van de misleidende uitlatingen hebben laten bewegen om lid te worden van LMV, de mogelijkheid krijgen dit lidmaatschap kosteloos te beëindigen, opdat zij, met een juiste voorstelling van zaken, de gelegenheid hebben de keuze voor een beroepsorganisatie te maken.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Gedaagden hebben aangevoerd dat VBO niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen jegen[gedaagde 2], nu deze met de gewraakte teksten niet als natuurlijke persoon is opgetreden, doch enkel in zijn hoedanigheid van directeur van LMV. Dit betoog kan in zijn algemeenheid niet worden aanvaard. Een orgaan van een rechtspersoon, zoal[gedaagde 2] als de directeur van LMV, kan, mits aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan, ook zelf, dat wil zeggen in privé, aansprakelijk worden gehouden voor de gevolgen van een door hem gepleegde onrechtmatige daad. De vraag of ieder van gedaagden onrechtmatig heeft gehandeld jegens VBO komt in het navolgende aan de orde.
3.2. Ter terechtzitting heeft VBO de grondslag van haar vorderingen in die zin aangevuld dat zij naast de in de inleidende dagvaarding genoemde onrechtmatigheid in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), het handelen van LMV ook onrechtmatig acht in de zin van artikel 6:194a BW. LMV heeft hiertegen op goede grond bezwaar gemaakt. Deze grondslagwijziging zal buiten beschouwing worden gelaten, waarbij mede van belang is dat VBO aan die wijziging tevens feiten ten grondslag heeft gelegd die zij niet eerder dan ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. Gedaagden zijn hierdoor onredelijk in hun verdediging geschaad. Aldus heeft VBO in dit opzicht gehandeld in strijd met de eisen van een goede procesorde.
3.3. De vorderingen betreffen uitingen van of namens een organisatie (LMV) over een concurrerende organisatie, te weten VBO. Het staat gedaagden vrij zich tegenover het in aanmerking komende publiek – met inbegrip van de makelaars en taxateurs die zij graag als leden van LMV zien – scherp te profileren. Zij hebben echter niet de vrijheid zich daarbij te bedienen van uitingen die onwaar en daardoor misleidend, of (mogelijk in de kern of ten dele wel waar, maar) nodeloos grievend zijn. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of hiervan in deze gevallen sprake is geweest en of als gevolg daarvan gezegd kan worden dat gedaagden zich dienaangaande jegens VBO onrechtmatig hebben gedragen.
3.4. In geschil is allereerst de vraag of LMV in haar berichtgeving ten onrechte de suggestie heeft gewekt dat VBO geen tot weinig opleidingseisen stelt aan het VBO-lidmaatschap. Op dit punt is het volgende van belang. Zoals vermeld, geldt volgens VBO als vereiste voor dit lidmaatschap dat men in het bezit is van de VBO-beroepsopleiding of van het diploma van de SVM dan wel van een vergelijkbare, door het hoofdbestuur erkende opleiding. LMV heeft niet betwist dat VBO deze eisen aan haar lidmaatschap verbindt. LMV heeft hiertegenover aangevoerd dat deze vereisten in haar visie echter niets voorstellen en dat de opmerking va[gedaagde 2] in dat licht bezien dient te worden. Zij heeft deze stelling echter niet aannemelijk gemaakt, noch door concrete voorbeelden te noemen noch op andere wijze. De uitingen van gedaagden wekken in dit opzicht dus de onjuiste en misleidende indruk dat VBO geen (wezenlijke) opleidingseisen stelt. Daardoor zijn deze uitingen als onrechtmatig jegens VBO aan te merken. Er is geen reden om hierin anders te oordelen ten aanzien va[gedaagde 2] (privé) dan ten aanzien van LMV.
3.5. VBO heeft voorts betoogd dat de publicaties ten onrechte de indruk wekken dat de door haar leden verrichte taxaties tevens worden uitgevoerd door niet gecertificeerde leden. Volgens haar klopt het dat niet alle VBO-leden gecertificeerd zijn, maar degenen die taxaties uitbrengen zijn dit wel. Dit – door gedaagden weersproken - betoog van VBO is in voldoende mate aannemelijk geworden. Gedaagden hebben, desgevraagd, weliswaar aangevoerd dat hun vanuit de praktijk bekend is dat de Rabobank in Zeeland ook taxaties accepteert die door niet-gecertificeerde VBO-leden zijn uitgevoerd, maar deze stelling hebben zij niet gestaafd en andere voorbeelden hebben zij niet kunnen noemen. Het moet er dus voor worden gehouden dat de hier gewraakte beweringen kennelijk niet zijn gebaseerd op enig (zorgvuldig) onderzoek. Ook voor dit onderdeel van de publicaties moet de conclusie dus zijn dat gedaagden de – voor VBO en haar leden schadelijke – uitingen niet hebben waargemaakt. Ook in dit opzicht hebben zij tegenover VBO onrechtmatig gehandeld.
3.6. Ten slotte maakt VBO bezwaar tegen de door gedaagden gedane bewering dat VBO-leden dienen te worden aangemerkt als handelaren. VBO heeft erkend dat haar leden op grond van haar gedragsregels bevoegd zijn om voor eigen rekening te handelen. Zij voegt daaraan toe dat in dergelijke gevallen echter wel met nadruk is vereist dat haar leden bij de desbetreffende contacten van het begin af aan schriftelijk te kennen geven dat zij in het kader van die onderhandeling of transactie direct of indirect voor eigen rekening en dus niet als makelaar handelen. Volgens VBO is voorts uit onderzoek voorts gebleken dat een zeer klein percentage van de VBO-leden náást een makelaarskantoor een vastgoedvennootschap exploiteert die voor eigen rekening en risico registergoederen aankoopt en verkoopt. Gedaagden hebben dit een en ander niet – en in elk geval niet met enige concreetheid of aan de hand van voorbeelden – tegengesproken. In het bijzonder hebben zij geen voorbeelden genoemd, laat staan aannemelijk gemaakt, waaruit blijkt dat leden van VBO zich niet aan deze interne regels houden. Gedaagden hebben dus niet waargemaakt dat VBO-leden, voor het overgrote deel of op zijn minst genomen voor een gedeelte van betekenis, handelaren zijn. Ook in dit opzicht hebben zij tegenover VBO onrechtmatig gehandeld. Hun uitingen op dit punt zijn niet alleen niet wáár(gemaakt), maar ook grievend, gegeven het maatschappelijke belang dat klanten van een makelaar of taxateur erop moeten kunnen vertrouwen dat deze met betrekking tot de onroerende zaak in kwestie geen (eigen) belang als handelaar heeft.
3.7. De beide gedaagden handelden met hun gewraakte uitingen op alle drie door VBO bedoelde hoofdpunten dus onrechtmatig jegens VBO. Er is dan ook grond voor een rectificatie van zowel het artikel in de ‘Register Makelaar’ als de door LMV verspreide circulaire. Wel is er reden om de teksten daarvan, met inachtneming van hetgeen in het voorgaande daaromtrent is overwogen, op de hierna te vermelden wijze aan te passen. In het bijzonder kan in dit kort geding niet met stelligheid worden gezegd dat alle in de artikelen opgenomen uitingen onwaar zijn. Zo verdient opmerking dat de gewraakte tekst over de betrokkenheid van de banken bij de stichting VastgoedCert slechts deel uitmaakte van de publicatie in de ‘Reguliere Makelaar’. In de rectificatie betreffende de circulaire wordt deze kwestie dus niet opgenomen. Van belang is voorts dat ook de voorlaatste alinea van de door VBO gevorderde rectificatieteksten niet in de veroordeling kan worden opgenomen. Met deze passages wordt beoogd vast te leggen dat gedaagden achteraf iets betreuren, hetgeen, blijkens hun in dit kort geding gevoerde verweer, niet het geval is. Zij kunnen niet worden gedwongen een mening te uiten die kennelijk niet de hunne is. Evenmin bestaat aanleiding om de passage op te nemen dat LMV-leden gerechtigd zijn om hun lidmaatschap binnen twee weken na het verschijnen van de rectificatie te beëindigen. Daartoe wordt overwogen dat het aan de desbetreffende leden zelf is hierover een beslissing te nemen. Een beslissing in het kader van dit kort geding gaat te ver, temeer nu deze LMV-leden, zijnde individuele makelaars, geen partij zijn bij de onderhavige procedure. Ten aanzien van de plaatsing van de rectificatie in de eerstkomende uitgave van het blad ‘Register Makelaar’ zal worden bepaald dat die dient te geschieden in de eerstkomende uitgave waarin dat redelijkerwijs mogelijk is.
3.8. De vordering van VBO die ertoe strekt dat aan haar een lijst wordt verstrekt van de geadresseerden van de circulaire is in zoverre toewijsbaar dat deze adreslijst niet aan haarzelf gegeven zal worden, maar – conform het verzoek daartoe van gedaagden – aan een onafhankelijke, door LMV aan te wijzen registeraccountant, die tevens belast zal moeten worden met de controle van de verzending, met dien verstande dat deze registeraccountant deze lijst niet aan VBO mag afgeven. De lijst bevat immers dermate concurrentiegevoelige informatie, dat LMV er een rechtens te respecteren belang bij heeft dat deze informatie niet aan VBO wordt bekendgemaakt. Daarbij zal LMV, in verband met de inschakeling van een registeraccountant, een wat ruimere termijn worden gegeven dan op dit punt is gevorderd. Voorts dient de registeraccountant in staat te worden gesteld om na de verzending van de rectificatie, aan VBO te melden wat hij aan de hand van de administratie van LMV heeft vastgesteld over de volledigheid van de verzonden rectificaties.
3.9. De op te leggen dwangsommen zullen worden toegewezen op de hierna te vermelden wijze en zullen worden gematigd en ten dele worden gemaximeerd. Voorts zal worden bepaald dat de op te leggen dwangsommen vatbaar zijn voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van VBO jegens gedaagden worden toegewezen op de hierna te vermelden wijze. Gedaagden zullen, als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld uit de hieruit voor VBO voortvloeiende kosten.
beveelt gedaagden om binnen vier werkdagen na de betekening van dit vonnis alle geadresseerden van de onder 1.7 bedoelde circulaire een brief – op briefpapier van LMV en met dezelfde opmaak als de circulaire – met de navolgende rectificatie te zenden:
“Rectificatie op last van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage
[gedaagde 2], directeur van de landelijke makelaarsvereniging LMV te Schoonhoven, heeft u in september/oktober 2005 een circulaire gezonden met als opschrift: “Heeft u de kwaliteit in huis van de échte makelaar of bent u alleen een handelaar?”
Bij deze circulaire was tevens een exemplaar van het blad van LMV gevoegd genaamd ‘Register Makelaar’”, nummer 4, september 2005. Op de pagina’s 4, 5 en 7 van die aflevering is een artikel geplaatst waarin de heer [gedaagde 2] zich heeft uitgesproken over onder meer de beroepsorganisatie voor makelaars en taxateurs VBO Makelaar en over diensten verricht door leden van deze organisatie, meer in het bijzonder taxaties.
Bij vonnis van 15 november 2005, uitgesproken in een kort geding, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage beslist dat de in dat artikel opgenomen uitingen in twee opzichten niet zijn waargemaakt en derhalve misleidend zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft LMV ten onrechte de suggestie gewekt dat het VBO geen opleidingseisen stelt aan haar lidmaatschap alsmede dat VBO-taxaties worden verricht door daartoe niet gecertificeerde leden. Daarmee handelde LMV volgens de voorzieningenrechter onrechtmatig jegens VBO.
Voorts is in de circulaire de beroepsorganisatie VBO Makelaar op onjuiste wijze omschreven als de “Vereniging van handelaren in Onroerend Goed”. Ook deze omschrijving achtte de voorzieningenrechter onrechtmatig jegens VBO.
bepaalt dat gedaagden een dwangsom van € 100,-- per dag per geadresseerde verbeuren indien de geadresseerden de rectificatie in kwestie niet binnen de hiervoor gestelde termijn ontvangen, tot een maximum van € 25.000,--;
gebiedt gedaagden om binnen vier werkdagen na de betekening van dit vonnis aan een door haar aan te wijzen registeraccountant een lijst te doen toekomen van al degenen aan wie zij de hier bedoelde rectificatie hebben gezonden;
gebiedt gedaagden om deze registeraccountant in staat te stellen binnen een week nadat hij die lijst heeft ontvangen, aan de hand van de administratie van LMV te beoordelen of de lijst volledig is en daarvan uiterlijk veertien dagen na de dag van de betekening melding te maken aan de raadsman van VBO;
bepaalt dat gedaagden een dwangsom van € 10.000,-- verbeuren indien zij niet aan deze beide geboden, of een daarvan, voldoen;
veroordeelt gedaagden voorts om in de eerstkomende uitgave van het blad ‘Register Makelaar’ waarin dit redelijkerwijs mogelijk is, een rectificatie te plaatsen ter grootte van één pagina tegen een witte achtergrond met in zwarte drukinkt geplaatste letters, van het bij dit maandblad gebruikte lettertype, met de hierna volgende tekst:
“Rectificatie
VBO Makelaar
Op last van de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage bij vonnis van 15 november 2005 wordt het navolgende meegedeeld.
In het door de vereniging LMV uitgegeven blad ‘Register Makelaar’, aflevering nummer 4, september 2005, is op pagina’s 4, 5 en 7 een artikel geplaatst waarin de heer [gedaagde 2] uitlatingen heeft gedaan over onder meer de beroepsorganisatie voor makelaars en taxateurs VBO Makelaar en de door haar leden verrichte diensten, meer in het bijzonder taxaties.
Bij het vonnis van 15 november 2005, uitgesproken in een kort geding, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage beslist dat de in dat artikel opgenomen uitlatingen in twee opzichten niet zijn waargemaakt en derhalve misleidend zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft LMV ten onrechte de suggestie gewekt dat het VBO geen opleidingseisen stelt aan haar lidmaatschap alsmede dat VBO-taxaties verricht worden door daartoe niet gecertificeerde leden. Daarmee handelde LMV volgens de voorzieningenrechter onrechtmatig jegens VBO.
Tevens is ten onrechte de suggestie gewekt dat de banken zich in het kader van de deregulering uitsluitend hebben gecommitteerd aan stichting VastgoedCert. Deze verklaring is misleidend, aangezien de makelaars/taxateurs die zijn geregistreerd bij de Stichting Certificering VBO Makelaar op gelijke wijze worden erkend door banken.
bepaalt dat gedaagden een dwangsom van € 50.000,-- verbeuren, indien zij in gebreke blijven deze rectificatie in de ‘Register Makelaar’ te plaatsen;
bepaalt dat bovenstaande dwangsommen vatbaar zijn voor matiging op de wijze zoals onder 3.9 is vermeld;
veroordeelt gedaagden in de overige kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van VBO begroot op € 1.145,60,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 244,-- aan griffierecht en € 85,60 aan dagvaardingskosten;
bepaalt ten aanzien van alle hier vermelde voorzieningen dat elk van de gedaagden dienaangaande jegens VBO is gekweten indien en voorzover de andere gedaagde aan zijn of haar desbetreffende verplichting voldoet;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 15 november 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.