ECLI:NL:RBSGR:2005:AU6399

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
229139
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag over een minderjarige in het belang van de ontwikkeling en stabiliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 oktober 2005 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder had eerder ingestemd met de uithuisplaatsing van haar kind in een pleeggezin, maar er waren twijfels over de duurzaamheid van deze bereidheid. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de stabiliteit van de situatie van de moeder, die in het verleden met justitie in aanraking was gekomen en worstelde met verslaving. De Raad voor de Kinderbescherming had ernstige zorgen over de toekomst van de minderjarige, die al meer dan tweeënhalf jaar in het pleeggezin verbleef en daar een hechtingsrelatie met de pleegouders had opgebouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat was om het ouderlijk gezag uit te oefenen en dat er geen uitzicht was op verbetering van haar situatie. De rechtbank heeft de argumenten van de moeder, die verzocht om de beslissing uit te stellen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de minderjarige voorop stonden en dat het in zijn belang was om zekerheid en duidelijkheid te bieden over zijn toekomst. De rechtbank heeft de ontheffing van het ouderlijk gezag uitgesproken en de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden benoemd tot voogdes over de minderjarige.

De uitspraak benadrukt het belang van continuïteit in de opvoeding van minderjarigen en de noodzaak om in het belang van de ontwikkeling van het kind te handelen, vooral wanneer er zorgen zijn over de geschiktheid van de ouder. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontheffing onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele rechtsmiddelen die de moeder zou kunnen aanwenden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Ontheffing van het ouderlijk gezag
rekestnummer : 04-5407
zaaknummer : 229139
datum beschikking : 19 oktober 2005
BESCHIKKING op het op 29 september 2004 ingediende verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming te 's-Gravenhage, hierna te noemen de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. M.B. Brouwer.
Als informanten worden aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Zoetermeer,
de stichting,
de beoogd voogdes,
alsmede de [pleegouders],
pleegouders van na te noemen minderjarige.
PROCEDURE
Bij beschikking van 9 februari 2005 van deze rechtbank, enkelvoudige kamer, is de behandeling op het verzoek van de raad ter zake van de gezagsvoorziening aangehouden tot 1 augustus 2005 pro forma met als doel te bezien of de situatie van de moeder alsdan nog steeds zo stabiel is. Daarbij is de raad verzocht om verslag uit te brengen van de situatie alsdan.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 26 juli 2005 van de raad, met als bijlage het bij voornoemde beschikking verzochte raadsrapport (kenmerk: 213961/C);
- de fax d.d. 2 augustus 2005 van de zijde van de moeder.
Op 12 oktober 2005 is de behandeling ter terechtzitting door mr. M. van Loenhoud als rechter-commissaris voortgezet. Hierbij zijn verschenen: mevrouw Brandsma namens de raad, de procureur van de moeder, mevrouw S. Ramgati namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, de [pleegouders] en mevrouw S. Knaven namens Jeugdzorgformaat.
BEOORDELING
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
De raad heeft in voornoemde brief van 26 juli 2005 zijn verzoek zoals verwoord in het inleidend verzoekschrift van 29 september 2004 gehandhaafd. Naar de mening van de raad blijven er ernstige zorgen bestaan rond de situatie van de moeder en is een terugkeer van de minderjarige [minderjarige], gezien het onduidelijke en onzekere toekomstperspectief van moeder, niet mogelijk. Hierdoor wordt het doel van de ondertoezichtstelling niet behaald. Dat er ernstige zorgen blijven bestaan rond moeder leidt de raad onder meer af uit de omstandigheid dat moeder wederom met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast heeft de geplande bezoekregeling tussen de moeder en [minderjarige], welke tussen voornoemde beschikking en de huidige behandeling ter terechtzitting viermaal zou kunnen plaatsvinden, slechts tweemaal plaatsgehad.
Doch bovenal weegt voor de raad het langdurige verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin zwaar. Hij verblijft nu ruim tweeëneenhalf jaar in het pleeggezin, waar hij een hechtingsrelatie met de pleegouders is aangegaan en hem een stabiele opvoedingssituatie wordt geboden. De ontwikkeling van [minderjarige] verloopt positief. Een drastische verandering wat betreft zijn opvoedingssituatie zou zeer ingrijpend zijn en een bedreiging voor zijn ontwikkeling vormen. De raad acht het van belang dat [minderjarige] continuïteit ten aanzien van zijn opvoedingssituatie wordt geboden om zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen.
Ofschoon de moeder een ambivalente houding heeft ten aanzien van het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin, is het naar het oordeel van de raad de vraag of de bereidverklaring van de moeder ten aanzien van de uithuisplaatsing voldoende duurzaam is, aangezien zij de wens uit om [minderjarige] bij zich te hebben en haar twijfels heeft ten aanzien van de pleegouders.
Overigens heeft de raad in zijn rapport opgemerkt dat het van belang voor [minderjarige] is dat de moeder een rol in zijn leven blijft spelen en dat zij, ondanks dat zij door haar problematiek wordt belemmerd in haar opvoederrol, invulling kan geven aan haar ouderrol door het contact met [minderjarige] in stand te houden.
Namens de moeder is ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij het verzoek van de raad, om haar uit het gezag te ontheffen, een te zware maatregel vindt. Volgens de procureur is er geen aanwijzing dat de moeder [minderjarige] bij het pleeggezin wil weghalen om de dagelijkse verzorging en opvoeding voor [minderjarige] op zich te nemen. Wel wil de moeder graag contact met [minderjarige] behouden.
De procureur heeft ter zitting verzocht het verzoek van de raad wederom aan te houden, zodat de situatie van de moeder over één jaar bezien kan worden. Tot dan moet de bescherming via de ondertoezichtstelling volstaan. Zou daarentegen reeds thans een beslissing genomen worden dan zou de mogelijkheid voor de moeder om in de toekomst de verzorging voor [minderjarige] op zich te nemen niet (meer) tot de perspectieven behoren.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is gebleken dat de moeder in de afgelopen jaren geen invulling heeft gegeven aan het ouderlijk gezag over de minderjarige. Voorts is de moeder er niet in geslaagd geheel weg te blijven uit het criminele circuit en heeft zij haar verslaving niet langdurig succesvol kunnen behandelen. Dat het soms een paar maanden beter gaat met de moeder, acht de rechtbank, mede gezien het feit dat zij reeds twintig jaar verslaafd is, onvoldoende.
Gelet hierop en op hetgeen verder uit het rapport van de raad naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de moeder ongeschikt en onmachtig is het ouderlijk gezag over de minderjarige uit te oefenen en dat het niet te verwachten is dat hier op korte termijn verandering in komt. Nu de rechtbank het in het belang van [minderjarige] acht dat op korte termijn zekerheid en duidelijkheid over zijn toekomst komt, zal de rechtbank thans op het verzoek van de raad beslissen en het aanhoudingsverzoek zijdens de moeder afwijzen.
Nu de moeder zich tegen de ontheffing verzet, dient voorts beoordeeld te worden of zich één van de situaties genoemd in artikel 1:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voordoet. De raad stel dat er sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW, te weten dat na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden met uithuisplaatsing, gegronde vrees bestaat dat deze maatregel - door ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is aan deze voorwaarde voor gedwongen ontheffing niet voldaan indien de ouders bereid zijn het kind in het door de kinderrechter aangewezen tehuis of gezin te laten opgroeien (HR 25 april 1997, NJ 1997, 596). In latere jurisprudentie heeft de Hoge Raad (HR 7 april 2000, NJ 2000, 563) aan de duur van de bereidheid van de moeder om het kind in het pleeggezin te laten opgroeien vergaande eisen gesteld.
Niet weersproken is dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing thans nog onverminderd aanwezig zijn, dat de minderjarige zich in het pleeggezin goed lijkt te ontwikkelen en dat hij bezig is een hechtingsrelatie met de pleegouders op te bouwen. In zoverre wordt de bedreiging van de belangen en de gezondheid van de minderjarige door de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing weliswaar afgewend, maar naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
- De bereidheid van de moeder om de minderjarige in het pleeggezin te laten opgroeien is onvoldoende bestendig en stabiel. Nu de moeder geregeld stelt - zoals ook namens haar ter terechtzitting is gesteld - dat zij in de toekomst graag voor [minderjarige] wil zorgen, is het immers niet uitgesloten te achten dat de moeder in de toekomst terugkomt op haar instemming.
- De telkenmale kenbaar gemaakte wens van de moeder om in de toekomst weer voor [minderjarige] te gaan zorgen, leidt tot veel onrust in het pleeggezin. Hiertegenover staat geen redelijk perspectief op terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Vaststaat immers dat de minderjarige, die binnen drie weken na zijn geboorte onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst, zich heeft gehecht aan het pleeggezin waar hij bijna zijn hele leven woont. Een ongestoorde voortgezette hechting acht de rechtbank in het belang van de minderjarige.
- Een jaarlijkse ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing brengt naar het oordeel van de rechtbank daarentegen onzekerheid met zich over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief en leidt tot onnodige spanningen voor de minderjarige.
Nu gelet op het voorgaande aan de voorwaarden tot ontheffing genoemd in artikel 1:266 jo 1:268 lid 2 aanhef en sub a BW is voldaan, zal de rechtbank de verzochte ontheffing in het belang van de minderjarige uitspreken.
De Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden had zich reeds bereid verklaard de voogdij over de minderjarige [minderjarige] te aanvaarden.
BESLISSING
De rechtbank:
ontheft de moeder, [de moeder],
wonende te [adres],
van het ouderlijk gezag over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te Zoetermeer.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. P.D. Veenendaal, I. Obbink-Reijngoud en M. van Loenhoud, kinderrechters, bijgestaan door mr. J.M. Kramer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 oktober 2005.