ECLI:NL:RBSGR:2005:AU6572

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 05/1295
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot plaatsing in tbs-kliniek en onrechtmatige detentie van tbs-passant

In deze zaak vorderde eiser, die sinds 22 september 2004 in een huis van bewaring verblijft, dat de Staat der Nederlanden hem onmiddellijk zou plaatsen in een tbs-kliniek of hem anderszins een tbs-plaats zou bieden. Eiser had in september 2004 een veroordeling tot 21 maanden gevangenisstraf gekregen, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) opgelegd. Eiser was inmiddels bijna veertien maanden tbs-passant, wat in strijd is met de termijn van zes maanden zoals vastgesteld door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Eiser stelde dat de lange wachtperiode onrechtmatig was en dat de Staat der Nederlanden verantwoordelijk was voor het tekort aan tbs-plaatsen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgerlijke rechter bevoegd was om van de vorderingen van eiser kennis te nemen en dat eiser ontvankelijk was in zijn vorderingen. De rechter erkende dat de lange passantentermijn van eiser onrechtmatig was, maar oordeelde dat het gevorderde bevel tot onmiddellijke plaatsing in een tbs-kliniek niet zonder meer kon worden toegewezen, omdat dit de belangen van andere personen op de wachtlijst zou schaden. Echter, de rechter vond aanleiding om gedaagde te bevelen eiser uiterlijk in de tweede week van januari 2006 te plaatsen in een tbs-kliniek, gezien de te lange passantentermijn.

De rechter bepaalde dat iedere partij de eigen proceskosten draagt en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis werd uitgesproken op 22 november 2005 door mr. H.F.M. Hofhuis in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 22 november 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/1295 van:
[eiser],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] te [plaatsnaam],
eiser,
procureur mr. M.L. Kleyn,
advocaat mr. R. Hörchner te Breda,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.Th.M. ten Broeke.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 november 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser is op 26 juli 2003 aangehouden. Sindsdien is hij gedetineerd.
1.2. In september 2004 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage eiser veroordeeld tot 21 maanden gevangenisstraf. Bovendien heeft het gerechtshof hem de maatregel opgelegd van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege. Tegen het arrest is geen cassatieberoep ingesteld.
1.3. Eiser had (omstreeks) eind september 2004 (na aftrek van voorarrest) tweede derden van zijn gevangenisstraf ondergaan, zodat hij zonder tbs in beginsel in aanmerking zou zijn gekomen voor vervroegde invrijheidsstelling. Sindsdien is eiser tbs-passant en staat hij op de ‘centrale passantenwachtlijst’ voor de categorie ‘mannen, normaal begaafd, psychotische stoornis’. Op 8 november 2005 stond hij op de zesde plaats op die lijst.
1.4. Bij brief van 29 september 2005 heeft de advocaat van eiser gedaagde gemotiveerd verzocht om eiser uiterlijk op 1 november 2005 in een tbs-kliniek te plaatsen.
1.5. Bij brief van 30 september 2005 heeft (de Minister van Justitie namens) gedaagde onder meer als volgt geantwoord:
‘De wachtlijstdatum van uw cliënt [..] is bepaald op 28 september 2004. Deze datum bepaalt het moment van opname. Op dit moment bedraagt de gemiddelde wachttijd voor opname 15 maanden. Een specifiekere inschatting van de wachttijd valt niet te maken. Deze is immers onder meer afhankelijk van de toekomstige door- en uitstroom.
In uw brief verzoek u om uw cliënt uiterlijk 1 november a.s. op te laten nemen in een TBS kliniek. Zekerheid hieromtrent kan ik u niet bieden.’
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
a. gedaagde te bevelen eiser onmiddellijk, althans binnen de kortst mogelijke in dit vonnis te bepalen termijn, te plaatsen in een tbs-kliniek of hem anderszins een tbs-plaats te bieden;
b. te bepalen dat eiser onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld indien hij niet binnen de in dit vonnis te bepalen termijn in een tbs-kliniek wordt geplaatst.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Eiser zit sinds 22 september 2004 in een huis van bewaring te wachten op een plaats in een tbs-kliniek, dus bijna veertien maanden. Hij wacht dus al veel langer dan de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in ieder geval onrechtmatig geoordeelde periode van zes maanden. Aan die onrechtmatige toestand dient een einde te komen. Het al jaren lang bestaande tekort aan tbs-plaatsen maakt dat niet anders. Dat tekort komt voor rekening van gedaagde.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt door hem tot op heden niet in een tbs-kliniek te plaatsen. De burgerlijke rechter is daarom bevoegd om van eisers vorderingen kennis te nemen. Daarnaast is eiser ontvankelijk in zijn vorderingen. Er staat voor hem geen andere rechtsgang open dan die bij de burgerlijke rechter en hij heeft een onmiskenbaar spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
3.2. Zoals tussen partijen niet in geschil is, is – mede gelet op de uitspraak van 11 mei 2004 van het EHRM inzake Brand/Nederland (NJ 2005, 57) – een passantentermijn van zes maanden of meer in strijd met artikel 5 lid 1 EVRM. Nu eiser inmiddels bijna veertien maanden tbs-passant is, moet reeds daarom geoordeeld worden dat gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door hem niet in een tbs-kliniek te plaatsen.
3.3. Dit brengt echter nog niet mee dat het door eiser gevorderde bevel tot onmiddellijke plaatsing in een tbs-kliniek zonder meer moet worden toegewezen. Een dergelijke beslissing zou immers geen recht doen aan de belangen van andere personen op de wachtlijst. Dit zou echter anders zijn indien er bijzondere omstandigheden zouden bestaan die meebrengen dat eiser voorrang behoort te krijgen boven die andere personen. Dergelijke omstandigheden zijn in dit kort geding echter niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden.
3.4. Ter zitting heeft gedaagde meegedeeld dat hij – zo er aanleiding zou bestaan om eiser een concreet uitzicht op plaatsing te gunnen – eiser in de tweede week van januari 2006 kan plaatsen. Mede gelet op de te lange passantentermijn van eiser, wordt in die mededeling aanleiding gevonden om de onder 2.1 sub a weergegeven vordering toe te wijzen op de wijze als hierna vermeld. De onder 2.1 sub b weergeven vordering zal worden afgewezen. Voorshands wordt ervan uitgegaan dat gedaagde dit vonnis zal nakomen.
3.5. In de omstandigheid dat gedaagde pas ter zitting heeft meegedeeld dat hij eiser in de tweede week van januari 2006 kan plaatsen, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
beveelt gedaagde om uiterlijk in de tweede week van januari 2006 eiser te plaatsen in een tbs-kliniek of hem anderszins een tbs-plaats te bieden;
verklaart dit bevel uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
jwo