ECLI:NL:RBSGR:2005:AU7310

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
240786
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th. G. Lautenbach
  • M. Miezenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatie na emigratie naar Finland met gevolgen voor draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 november 2005 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 21 maart 1997 in Almere met elkaar zijn gehuwd. De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw, die onder andere vroeg om echtscheiding, partneralimentatie en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, na zijn emigratie naar Finland, geen belang meer heeft bij het gebruik van de echtelijke woning, en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft bepaald dat de man een alimentatie van € 300,- per maand aan de vrouw moet betalen, en dat de vrouw de hypothecaire lasten van de woning voor haar rekening neemt. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap bevolen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de draagkracht van de man beoordeeld, rekening houdend met zijn keuze om te emigreren en de gevolgen daarvan voor zijn inkomen. De rechtbank oordeelde dat de man zijn alimentatieplicht kan en moet voldoen door in te teren op zijn vermogen, en heeft de alimentatie vastgesteld op € 300,- netto per maand.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
7x
rekestnummer : 05-2007
zaaknummer : 240786
datum beschikking: 7 november 2005
BESCHIKKING op het op 11 april 2005 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
voorheen wonende te [woonplaats], thans wonende te [woonplaats] (Finland),
procureur: mr. J.J. Turenhout.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. W. Taekema,
advocaat: mr. N.C. Ploegmakers te Maarssenbroek, gemeente Maarssen.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
Op 10 oktober 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man met mr. C. van IJzendoorn, kantoorgenoot van de procureur van de man, en de vrouw met haar advocaat. Van de zijde van de vrouw zijn nadere stukken overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- het faxbericht (met bijlage) d.d. 18 oktober 2005 van de zijde van de man.
VERZOEK EN VERWEER
Het verzoek van de man strekt tot echtscheiding subsidiair scheiding van tafel en bed, met een nevenvoorziening tot:
- verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert geen verweer tegen de verzoeken van de man. Zij heeft zelfstandig verzocht:
- echtscheiding,
- vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ad € 1.000,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen,
- verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap, met benoeming van onzijdige personen,
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel,
- compensatie van de proceskosten,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw, strekkende tot afwijzing ervan.
BEOORDELING
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op 21 maart 1997 in de gemeente Almere met elkander gehuwd.
De echtscheiding
De over en weer gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding van partijen als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
De verdeling
Beide partijen verzoeken om veroordeling met elkaar over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw wenst tevens dat daartoe een notaris alsmede een onzijdig persoon benoemd wordt. Nu de man daartegen geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
De echtelijke woning
De vrouw verzoekt het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
Zij heeft hiertoe onder meer gesteld dat zij thans in de echtelijke woning woont - de man is geëmigreerd naar Finland - en dat zij, omdat er geen minderjarige kinderen bij haar wonen, geen urgentie krijgt bij het vinden van een andere woning, zodat zij belang heeft bij het blijven bewonen van de woning.
De man heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek stellende dat toedeling van het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw vertraging van de verkoop van de woning en verdere afwikkeling van de gemeenschap tot gevolg zal hebben. Hij is van mening dat de vrouw bij een afwijzende beschikking eerder in aanmerking komt voor urgentie.
De rechtbank is van oordeel dat, nu vaststaat dat de man vanwege zijn emigratie geen belang heeft bij het gebruik van de echtelijke woning, het verzoek van de vrouw dient te worden toegewezen, zodat zij de tijd krijgt om vervangende woonruimte te vinden. Gelet op artikel 1:165 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) zal de rechtbank dit verzoek toewijzen onder de verplichting dat de vrouw een redelijke vergoeding betaalt voor het gebruik van de woning. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval - mede gelet op de alimentatieverplichting van de man - als redelijke vergoeding kan gelden dat de vrouw de hypothecaire lasten voor haar rekening neemt. De rechtbank benadrukt hierbij dat de vrouw zich moet inspannen om spoedig vervangende woonruimte te verkrijgen en haar medewerking zal moeten verlenen aan de verkoop van de woning.
Partneralimentatie
De vrouw heeft een partnerbijdrage verzocht van € 1.000,- per maand.
De man heeft verweer gevoerd. Hij betwist allereerst de behoefte van de vrouw. Hij stelt hiertoe dat de vrouw haar behoefte aan een bijdrage onvoldoende heeft onderbouwd. Daarnaast stelt hij dat de vrouw samenwoont met een dochter die geheel in eigen levensonderhoud kan voorzien en van wie mag worden verwacht dat zij (gedeeltelijk) bijdraagt in de kosten van de huishouding van de vrouw. De rechtbank begrijpt dat de man zich op het standpunt stelt dat de dochter kostgeld zou moeten betalen. De man merkt nog op dat de vrouw uitzicht heeft op een klein vermogen na verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarmee zij (gedeeltelijk) in haar levensonderhoud kan voorzien.
Voorts stelt hij dat hij geen draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te voldoen.
Behoefte van de vrouw
De vrouw heeft de berekening van haar behoefte ter terechtzitting toegelicht. Zij is uitgegaan van zestig procent van het netto gezinsinkomen, zijnde (naar haar zeggen) € 2.450,- netto per maand (€ 1.750,- netto per maand van de zijde van de man, circa € 700,- netto per maand uit een WAO-uitkering van de zijde van de vrouw). Na aftrek van haar inkomsten resteert volgens haar berekening een bruto behoefte van circa € 1.000,- per maand.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn netto inkomen € 1.680,- netto per vier weken bedroeg (€ 1.820,- netto per maand) en het inkomen van de vrouw € 690,- netto per maand. Deze bedragen komen nagenoeg overeen met de berekening van de vrouw, zodat de rechtbank bij het bepalen van de behoefte van de vrouw zal uitgaan van (zestig procent van) een netto gezinsinkomen van € 2.510,- netto per maand.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij 100% arbeidsongeschikt is zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de vrouw niet in staat is zich een hoger inkomen te verwerven. De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van de man dat de vrouw kan interen op vermogen en dat de dochter van de vrouw kan meebetalen in de kosten van het huishouden, nu door de man geen redenen zijn aangevoerd waarom van de vrouw zou kunnen worden gevergd dat zij inteert op haar vermogen. Voorts heeft de man niet nader onderbouwd welk bedrag de dochter van de vrouw zou moeten bijdragen in de kosten van de huishouding en wat voor consequenties dit concreet zou hebben voor de behoefte van de vrouw.
Het voorgaande betekent dat de vrouw zelf kan voorzien in de kosten van haar levensonderhoud tot maximaal het bedrag van haar WAO-uitkering ad € 690,- netto per maand. De behoefte van de vrouw, uitgaande van 60% van het netto gezinsinkomen, verminderd met voornoemd inkomen van de vrouw, laat zich derhalve vaststellen op een bedrag van € 816,- netto per maand, zijnde € 1.003,- bruto per maand.
Draagkracht
Voor het vaststellen van zijn draagkracht acht de man van belang van dat hij inmiddels is geëmigreerd naar Finland. Hij is daar ingetrokken bij zijn partner en haar dochter en heeft zijn baan in Nederland opgezegd, waardoor hij niet langer inkomen uit dienstverband genereert. Bij het beantwoorden van de vraag of uitgegaan dient te worden van een fictieve draagkracht moet naar zijn mening rekening gehouden worden met de omstandigheden dat hij zich in Finland weliswaar heeft ingeschreven als werkzoekende en ook vastbesloten is te gaan werken, doch dat hij niet in staat zal zijn een inkomen te verwerven als hij in Nederland deed. Dit heeft te maken met het feit dat de man (nog) geen Fins spreekt, de werkloosheid in de regio in Finland waar hij woont erg hoog is en de man in Nederland, gezien zijn LTS-opleiding, een relatief goede baan met een relatief hoog inkomen had.
Hij is van mening dat hij zich niet had behoeven te onthouden van de gedragingen die tot het wegvallen van zijn inkomen hebben geleid, nu hij een nieuw leven wilde beginnen met zijn nieuwe partner, hetgeen alleen in Finland mogelijk was, omdat van zijn partner niet gevergd kon worden haar minderjarige dochter uit haar vertrouwde omgeving in Finland weg te halen. De man verzoekt de rechtbank de partneralimentatie met ingang van de datum van zijn emigratie op nihil te bepalen.
De vrouw is van mening dat het een bewuste eigen keuze van de man is geweest om te emigreren naar Finland en zijn baan hier op te zeggen, terwijl hij op grond van de voorlopige voorzieningen beschikking reeds verplicht was tot het betalen van alimentatie. Zij betwist dat de man niet in Nederland had kunnen blijven, omdat het argument dat de man daarvoor aanvoert niet juist is: de dochter van de nieuwe partner van de man is twintig jaar en dus meerderjarig.
De vrouw betwijfelt of de man wel echt zijn baan heeft opgezegd, nu bijvoorbeeld zijn voicemail nog is ingesteld als ware hij nog werkzaam bij Unica B.V. (zijn voormalig werkgever), de opzegbrief aan Unica B.V. niet ondertekend is en uit de overige stukken - waarvan de man stelt dat ze betrekking hebben op zijn emigratie naar en inschrijving in Finland - niets kan worden afgeleid, nu deze uitsluitend in de Finse taal zijn opgesteld en derhalve onbegrijpelijk.
De vrouw stelt dat het geheel voor risico van de man is dat hij thans geen inkomen heeft, zodat hij, teneinde partneralimentatie te kunnen (blijven) voldoen, het vermogen dat hij zal verkrijgen bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap, moet aanspreken.
Zij heeft gesteld dat het aan de man toekomende deel van de overwaarde van de echtelijke woning tenminste € 20.000,- bedraagt.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar haar oordeel is uit de door de man overgelegde stukken genoegzaam gebleken dat de man is geëmigreerd naar Finland. Tevens staat vast dat de man in 2004 een inkomen verwierf van € 42.077,-, hetgeen blijkt uit de door de man overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2004 en de jaaropgave 2004. Uit de brief van de man aan zijn werkgever van 28 juli 2005 blijkt dat de man zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2005 heeft opgezegd. Dat de brief niet is ondertekend doet aan de geloofwaardigheid van de inhoud niet af, nu het een afschrift betreft en niet een kopie van de brief zoals die naar de werkgever is verstuurd.
Daarmee staat vast dat de man het inkomen uit 2004 thans niet meer genereert, noch in de toekomst zal genereren. De man heeft voorts onbetwist gesteld dat hij in Finland op dit moment niet werkt, dat hij werkzoekende is en ingeschreven staat bij het Finse Centrum voor Werk en Inkomen en dat hij thans leeft van het inkomen van zijn partner uit een fulltime dienstverband.
Kern van het geschil is of bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening moet worden gehouden met de vermindering van het inkomen van de man van € 42.077,- per jaar naar nihil, terwijl deze inkomensdaling door de gedragingen van de man zélf teweeg zijn gebracht. De rechtbank stelt voorop dat het in de eerste plaats afhangt van de vraag of de man redelijkerwijze in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen. Is aan die voorwaarde niet voldaan, dan hangt het van de omstandigheden van het geval af of de inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing behoort te blijven.
De rechtbank is van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden niet redelijk is (volledig) rekening te houden met de keuze van de man om zijn bron van inkomen volledig op te geven om in Finland te gaan samenwonen. De man en zijn nieuwe partner zijn weliswaar in beginsel vrij hun leven in te richten zoals zij verkiezen, maar - gelet op de grote inkomensvermindering (van € 42.077,- naar nihil), de (grote) financiële consequenties die dit voor de vrouw heeft en het feit dat de man de keus heeft gemaakt op het moment dat hij weet dat hij een alimentatieplicht heeft - is de rechtbank van oordeel dat deze keuze jegens de vrouw niet verantwoord is.
De rechtbank is verder van oordeel dat de man weliswaar tijd nodig heeft om zich de Finse taal eigen te maken en een baan te vinden, maar dat de man op termijn redelijkerwijs geacht kan worden zich een inkomen te verwerven en dat de vrouw dat ook van hem kan vergen. Dat het niet hetzelfde inkomen zal zijn als de man in Nederland verdiende acht de rechtbank aannemelijk gelet op de onweersproken stellingen van de man dat hij een lage technische opleiding heeft en dat de Finse arbeidsmarkt niet de perspectieven biedt die hij hier in Nederland wel heeft. Voorgaande omstandigheden in aanmerking nemende, acht de rechtbank het redelijk om de fictieve draagkracht van de man te stellen op een bedrag van € 300,- netto per maand als een te realiseren bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering mag weliswaar in beginsel niet leiden tot het resultaat dat de man als gevolg van zijn fictieve draagkracht bij voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm komt te verkeren, maar de omstandigheden in dit concrete geval brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat de man, totdat hij weer een inkomen (uit arbeid) genereert, aan zijn alimentatieplicht kan en moet voldoen door in te teren op zijn vermogen na verdeling van de huwelijksgemeenschap (door de vrouw onweersproken becijferd op tenminste € 20.000,-). Gelet op de onweersproken stelling van de man dat hij geen fiscale aftrekmogelijkheid in Finland heeft terzake van de partneralimentatie, zal de op te leggen alimentatie € 300,- netto per maand bedragen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank - conform het verzoek van de vrouw - de proceskosten te compenseren zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op 21 maart 1997 in de gemeente Almere;
beveelt de verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap welke door de scheiding wordt ontbonden;
benoemt, voor het geval partijen het over de keuze van een notaris niet eens worden, tot notaris ten overstaan van wie de verdeling behoort te worden tot stand gebracht:
mr. B. Duinkerken, notaris te 's-Gravenhage, dan wel de plaatsvervanger;
benoemt, voor het geval een partij weigert of nalatig blijft tot de verdeling mede te werken, tot onzijdig persoon volgens de wet:
voor de man mr. C.A. Lucardie, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
voor de vrouw mr. M.R.P. Drielsma, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
en verklaart deze voorziening uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 300,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woonruimte te [adres], en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. G. Lautenbach, bijgestaan door mr. M. Miezenbeek als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2005.