ECLI:NL:RBSGR:2005:AU7458

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 05/1310
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing gebruik appartement als extra beveiligde woning door de Staat der Nederlanden

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit de Vereniging van Eigenaren (VVE) en 15 eigenaren van appartementsrechten, de opheffing van het gebruik van een appartement als extra beveiligde woning (ebw) door de Staat der Nederlanden. De eisers stelden dat de aanwezigheid van de ebw, waarin een bedreigde persoon woonde, hun woon- en leefsituatie ernstig verstoorde en dat de Staat onrechtmatig handelde door dit appartement in gebruik te geven zonder een gedegen belangenafweging. De eisers voerden aan dat de Staat geen onderzoek had gedaan naar de geschiktheid van het appartement en dat de aanwezigheid van de ebw leidde tot een waardedaling van hun woningen en een schending van hun privacy en veiligheid. De Staat, vertegenwoordigd door de Ministeries van Justitie, Financiën en Binnenlandse Zaken, verweerde zich door te stellen dat er een publiek belang gediend werd en dat de belangen van de bewoners zorgvuldig waren afgewogen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig had gehandeld en dat de vorderingen van eisers werden afgewezen. De rechter benadrukte dat de Staat gebruik kon maken van zowel open als gesloten bronnen voor de beoordeling van de dreiging en dat de vrees van eisers voor onaanvaardbare schade aan hun belangen niet voldoende aannemelijk was gemaakt. De vorderingen werden afgewezen, en eisers werden veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 6 december 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/1310 van:
[de VVE], gevestigd te [woonplaats], en 15 eigenaren van de appartementsrechten van de VVE,
eisers,
procureur mr. V.-P Aarts,
advocaat mr. M.C. de Smidt,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministeries van Justitie, Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties {BZK}),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. G.J.H. Houtzagers,
advocaat mr. M.W. Scheltema.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 25 november 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. In het begin van 2005 heeft gedaagde in het appartementencomplex van eisers een appartement gekocht om het te gebruiken als extra beveiligde woning (ebw) voor te beschermen personen. De woning wordt thans sedert ongeveer zeven maanden bewoond door [betrokkene].
1.2. Bij brief van 16 maart 2005 heeft A.J. Jonge Vos, Coördinator Bewaking en Beveiliging (CBB) van de dienst Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, namens gedaagde aan de voorzitter van eisers toestemming gevraagd voor aanpassingen ten behoeve van de beveiliging van bovengenoemd appartement en de onder het complex aanwezige parkeergarage. Daarbij is tevens vermeld dat het de bedoeling is, waar mogelijk, ook de veiligheid van de overige bewoners te verhogen en wordt de VVE uitgenodigd om in dat verband eventuele suggesties te doen.
1.3. In de algemene ledenvergadering (av) van eisers van 4 april 2005 heeft Jonge Vos een toelichting gegeven op de brief en vragen van leden beantwoord. Blijkens het door eisers overgelegde verslag van deze vergadering heeft Jonge Vos daarbij gezegd dat gedaagde maatregelen heeft voorgesteld die de veiligheid van alle bewoners verhogen zoals het automatisch sluiten van de zijdeur van de lift en de sluiswerking van de voordeur.
1.4. Bij brief van 13 mei 2005 aan gedaagde hebben de advocaten van eisers onder meer gevraagd om overleg over te treffen maatregelen met betrekking tot de gemeenschappelijke ruimten in het complex alsmede over financiële compensatie voor eventuele negatieve gevolgen van de ingebruikname van het betreffende appartement.
1.5. Bij brief van 30 mei 2005 heeft Jonge Vos aan de voorzitter van eisers meegedeeld graag in overleg te treden over aan te brengen wijzigingen ten behoeve van de beveiliging van het aangekochte appartement en waar mogelijk gelijktijdige verhoging van de veiligheid van de leden van de VVE. In de brief wordt voorts onder meer toestemming gevraagd voor het plaatsen van camera's.
1.6. In de av van eisers van 2 juni 2005 heeft Jonge Vos de brief van 30 mei 2005 toegelicht. Daarbij heeft hij -naar aanleiding van een verzoek van (leden van) de VVE om externe deskundigen aan te stellen ter beoordeling van de geschiktheid van het complex voor het daarin vestigen van een ebw- geantwoord dat de overheid op grond van haar beleid geen externe beveiligingsdeskundigen aanstelt om de werkzaamheden van de eigen beveiligingsdeskundigen te toetsen.
1.7. Bij brief van 17 juni 2005 hebben de advocaten van eisers aan de advocaat van gedaagde onder meer bericht dat een aantal bewoners zich ernstig zorgen maakt met betrekking tot de vraag of het betreffende appartementencomplex wel geschikt is om daarin een beveiligde woning in te richten. In de brief zijn voorstellen gedaan over een door eisers aan te wijzen deskundige die zich een oordeel zal vormen over deze vraag.
1.8. In opdracht van eisers hebben medewerkers van Ernst & Young Security & Integrity Services B.V. (hierna ook: E&Y) onderzoek gedaan naar onder meer de veiligheidsrisico's voor de bewoners van het appartementencomplex. In een rapport van 21 juni 2005 hebben zij een risico-inventarisatie opgesteld. Eén van de conclusies in het rapport luidt dat het complex niet voldoet aan de basisvoorwaarden die voor de onderzoekers leidend zouden zijn bij het maken van een keuze voor het creëren van een ebw. Daarbij hebben de onderzoekers in het rapport de dreiging tegen de huidige bewoonster als hoog gekwalificeerd.
1.9. Bij brief van 5 juli 2005 aan de advocaat van eisers heeft de advocaat van gedaagde gereageerd op bovenvermelde brief van 17 juni 2005 en op het rapport. In de brief wordt aangegeven dat gedaagde niet instemt met de voorstellen zoals gedaan in de brief van 17 juni 2005, alsmede dat gedaagde de in het rapport verwoorde visie bestrijdt dat het appartementengebouw niet geschikt zou zijn om daarin een beveiligde woning in te richten.
1.10. In de av van eisers van 12 juli 2005 is een voorstel voor het aanspannen van een kort geding tegen gedaagde, waarbij beëindiging van het gebruik van de ebw zal worden gevorderd, bij meerderheid van stemmen aangenomen.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Eisers vorderen na wijziging van eis -zakelijk weergegeven-
primair: opheffing van het gebruik van het appartement als ebw, (tenminste zal gedaagde voor het inrichten van een ebw een wettelijke regeling moeten vaststellen);
subsidiair: beëindiging van het gebruik van het appartement door [betrokkene];
meer subsidiair: gedaagde te bevelen tot het, in overleg met (een deskundige) van de bewoners, aanbrengen van alle noodzakelijke beveiligingen in de gemeenschappelijke delen van het appartementencomplex ten behoeve van de bewoners op kosten van gedaagde en in overleg te treden met de bewoners over een aansprakelijkheidsaanvaarding voor door de bewoners geleden nadeel;
alles op straffe van een dwangsom.
Daartoe voeren eisers onder meer het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eisers door in hun appartementencomplex een ebw onder te brengen en in gebruik te geven aan [betrokkene]. Gedaagde heeft geen, althans een onjuiste belangenafweging gemaakt en geen gedegen onderzoek verricht naar de geschiktheid van het appartement en de effecten van inrichting en bewoning van een ebw voor de woon- en leefsituatie van de overige bewoners. Ter verwezenlijking van een publiek belang heeft gedaagde zich op belastende wijze -door gebruikmaking van privaatrechtelijke bevoegdheden zonder wettelijke grondslag- ingedrongen in de private en privaatrechtelijk beschermde sfeer van eisers. Het splitsingsreglement staat de daarmee gepaard gaande hinder niet toe. Bovendien worden eisers geconfronteerd met een waardedaling van hun appartementen. Eisers lopen een reëel risico slachtoffer te worden van een aanslag op bewoners van de in het geding zijnde ebw. Dit geldt thans nog sterker, gelet op de specifieke dreigingssituatie rond de huidige bewoonster. Gedaagde handelt in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) waarin het recht van een ieder op eerbied voor zijn privé-leven, van zijn familie- en gezinsleven en woning is neergelegd. De rechten van eisers op een normaal veilige woning en woonomgeving alsmede op family life zijn geschonden. Eisers ondervinden ernstige hinder van de aanwezigheid van de ebw en de daarin gehuisveste bedreigde persoon en zien hun privacy aangetast. Er bestaan voldoende andere, veel meer geschikte alternatieve huisvestingsmogelijkheden voor bedreigde personen in het algemeen en voor [betrokkene] in het bijzonder.
Gedaagde voert onder meer als volgt verweer.
Er is een uitgebreid stelsel van kracht voor het bewaken en beveiligen van personen. De informatie wordt door verschillende diensten verzameld uit allerlei bronnen. Bij de CBB komt alle relevante informatie voor de op rijksniveau te beschermen personen samen. Hij analyseert de informatie met het oog op onder andere de beveiliging van personen. Voor de kwalificatie van de dreiging wordt gekeken naar twee elementen, te weten enerzijds de ernst en anderzijds de waarschijnlijkheid van de gebeurtenis. Het proces van informatie inwinning is een doorlopend proces waarin voortdurend informatie wordt uitgewisseld over de kwalificering van de dreiging en de eventueel te treffen maatregelen. De conclusie van het rapport van E&Y kan onder meer niet worden gevolgd omdat het daarin geschetste dreigingsniveau in Nederland niets zegt over de dreiging die is gericht op de huidige bewoonster van het appartement en het risico dat zij loopt. Gedaagde heeft de belangen van eisers zorgvuldig afgewogen en kon in redelijkheid tot het oordeel komen dat het algemene belang moet prevaleren Er is dus geen sprake van een schending van artikel 8 EVRM. Een wettelijke grondslag voor het in het appartement vestigen van een ebw is niet nodig.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de ernst en waarschijnlijkheid van een dreiging tegen de persoon die (thans) woont in de ebw in het complex van eisers (structureel) van zodanige aard is dat daarmee de (veiligheids)belangen van eisers op onaanvaardbare wijze worden geschaad.
3.2. Gedaagde heeft betoogd dat de hiervoor genoemde CBB bij de duiding van die ernst en waarschijnlijkheid een glijdende schaal van dreigingsniveaus hanteert. Dit op basis van onder meer gesloten bronnen van het Korps Landelijke Politiediensten, het nationale informatieknooppunt, de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de AIVD. Volgens gedaagde is er sprake van een permanente informatie-uitwisseling en kan -wanneer de ernst en waarschijnlijkheid van een dreiging meebrengen dat maatregelen direct noodzakelijk zijn- de CBB reeds voorafgaande aan de besluitvorming in de zogenaamde evaluatiedriehoek van de CBB met de ministeries van Justitie en BZK, maatregelen treffen. Indien bijvoorbeeld de dreigingssituatie zodanig is dat beveiliging in een ebw niet meer geïndiceerd is, kan de te beveiligen persoon voor enige tijd worden overgebracht naar een zogenaamde safehouse.
3.3. Gedaagde heeft erop gewezen dat er een fundamenteel verschil is tussen een ebw en een safehouse. Bij het begrip safehouse moet worden gedacht aan een woning in bijvoorbeeld een kazerne. De te beschermen persoon kan dan niet op een "normale" manier deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Het betreft uitzonderlijke situaties. In de visie van gedaagde is bij een ebw uitgangspunt dat de te beveiligen persoon, ondanks het treffen van veiligheidsmaatregelen, zo veel mogelijk in staat wordt gesteld op een normale wijze deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, zowel in professioneel als in sociaal opzicht. Ook in het rapport E&Y wordt onderscheid gemaakt tussen de beide begrippen. Dat eisers op dit punt een wezenlijk andere definitie hanteren is voorshands niet gebleken.
3.4. Vaststaat dat gedaagde, in tegenstelling tot eisers, voor de kwalificatie van de dreiging en het inschatten van het dreigingsniveau gebruik kan maken en maakt van zowel open als gesloten bronnen. Bij het in opdracht van eisers tot stand gekomen rapport van E&Y hebben de opstellers slechts gebruik kunnen maken van open bronnen zoals het ANP, publicaties in de pers en andere publiek toegankelijke media. Gedaagde heeft gesteld dat de dreigingsinformatie waarover de Staat beschikt niet ter hand kan worden gesteld aan (een onafhankelijk adviseur van) eisers. Eisers hebben dit ook erkend maar zij menen dat deze stelling tegelijkertijd oncontroleerbaar is en dat gedaagde geen oplossing heeft voor het probleem dat door de ebw hun veiligheid of de vrije uitoefening van hun privé- en gezinsleven onvoldoende kan worden gewaarborgd. Gedaagde heeft dit laatste betwist. Geoordeeld wordt dat gedaagde daarnaast terecht de conclusie in het rapport E&Y over de ongeschiktheid van het betreffende appartement als ebw heeft betwist. Het enkele feit dat de samenstellers van het rapport inderdaad niet beschikken over dezelfde informatie als waarover gedaagde beschikt maakt al dat de risico-inventarisatie in het rapport maar een deel van de werkelijkheid kan schetsen. Hoewel eisers kan worden toegegeven dat het feit dat zij niet kunnen beschikken over alle adequate en relevante informatie enigszins onbevredigend is, moet tegelijkertijd worden vastgesteld dat zulks in de gegeven situatie ook niet mogelijk is. Daarnaast is van belang dat tegenover al hetgeen gedaagde over de dreigingssituatie en de te nemen maatregelen heeft aangevoerd, de door eisers gestelde vrees dat hun veiligheid door de aanwezigheid van een ebw in hun complex op onaanvaardbare wijze wordt geschaad, niet voldoende aannemelijk is geworden.
3.5. Dat gedaagde geen of een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt bij de koop van het betreffende appartement ten behoeve van een ebw is, gelet op het voorgaande voorshands niet gebleken. De stelling van eisers dat gedaagde alvorens tot koop van het appartement is overgegaan geen onderzoek heeft ingesteld naar de geschiktheid van het complex wordt door gedaagde betwist en is ook niet aannemelijk geworden. De klacht van eisers dat daarbij de belangen van de overige bewoners uit het oog zou zijn verloren, is voorshands niet gebleken. Uit de onder 1.2 vermelde brief van Jonge Vos kan worden opgemaakt dat er oog is voor de belangen van de bewoners. Daarnaast blijkt dit uit het verslag van de ledenvergadering van de VVE van 4 april 2005. Bovendien heeft gedaagde zich steeds bereid getoond tot het voeren van overleg met de bewoners over te treffen maatregelen.
3.6. Ten aanzien van de door eisers gestelde inbreuk op het familieleven heeft gedaagde er ter zitting terecht op gewezen dat bij het vaststellen van de verplichtingen die gedaagde ingevolge artikel 8 EVRM heeft, acht moet worden geslagen op een redelijk evenwicht tussen de conflicterende belangen van het individu en de samenleving als geheel. De omstandigheid dat de persoonsbeveiliging van de huidige bewoonster van de ebw op gezette tijden -met name bij aankomst en vertrek- tot hinder leidt voor de medebewoners, is niet te vermijden. Dat deze hinder zodanig ernstig is dat daarmee in strijd wordt gehandeld met artikel 8 EVRM, hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voorshands is evenmin gebleken dat gedaagde voor de aankoop van het betreffende appartement zou dienen te beschikken over een publiekrechtelijke grondslag. Eisers hebben hun stelling op dit punt op geen enkele wijze onderbouwd. Voorts hebben eisers in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat gedaagde met het inrichten van de ebw in strijd heeft gehandeld met het (appartements)recht of het toepasselijke modelreglement.
3.7. Al het bovenoverwogene leidt tot de conclusie dat gedaagde met de aankoop van het appartement ten behoeve van een ebw voor een te beveiligen persoon in het algemeen en voor de huidige bewoonster in het bijzonder, jegens eisers niet onrechtmatig heeft gehandeld. Daarom zullen zowel de primaire als de subsidiaire vordering worden afgewezen.
3.8. Nu gedaagde één en andermaal heeft aangegeven met de bewoners van het complex te willen overleggen over nog nader te treffen maatregelen, is er geen aanleiding voor toewijzing van het eerste deel van het meer subsidiair gevorderde. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat gedaagde in overleg met de bewoners van het complex maatregelen zal treffen die ook en met name zien op de veiligheid van de bewoners. Het spreekt vanzelf dat de kosten die daarmee gemoeid zijn voor rekening van gedaagde komen. Het tweede deel van het meer subsidiair gevorderde dat ziet op een bevel op gedaagde om in overleg te treden met de bewoners over een aansprakelijkheidsaanvaarding voor geleden nadeel, is evenmin voor toewijzing vatbaar. Het door eisers gestelde nadeel is daarvoor te onbepaald en te weinig geconcretiseerd. Dit neemt niet weg dat gedaagde gehouden is -zulks heeft hij ter zitting ook toegezegd- de aangetoonde financiële consequenties van eisers als gevolg van het gebruik van de ebw met eisers te bespreken en, indien onevenredig, te vergoeden.
3.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen zullen worden afgewezen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.060,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 244,-- aan griffierecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en bepaalt dat de daarvoor geldende wettelijke rente verschuldigd is met ingang van veertien dagen na heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
AB