Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Voorlopige voorzieningen
rekestnummer : 05-5229
zaaknummer : 250073
datum beschikking : 3 november 2003
BESCHIKKING op het op 2 september 2005 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. E. Schenkius,
advocaat: mr. M.L. Spekschoor, kantoorhoudende te Zaandam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
verblijvende op een geheim adres,
procureur: mr. E.J.W.F. Deen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- het faxbericht met bijlagen d.d. 26 september 2005 van de zijde van de man.
Op 29 september 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en zijn advocaat alsmede de vrouw en haar procureur. Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief met bijlagen d.d. 5 oktober 2005 van de zijde van de man;
- de brief met bijlagen d.d. 6 oktober 2005 van de zijde van de man;
- de brief met bijlagen d.d. 6 oktober 2005 van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 10 oktober 2005 van de zijde van de man;
- de brief met bijlage d.d. 10 oktober 2005 van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 13 oktober 2005 van de zijde van de vrouw.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank d.d. 6 november 2003 is - voor zover hier aan de orde - bepaald dat de som welke de man met ingang van 24 september 2003 voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw € 1.800,-- per maand zal bedragen, telkens voor zover mogelijk bij vooruitbetaling te voldoen.
Bij beschikking wijziging voorlopige voorzieningen van deze rechtbank d.d. 19 mei 2004 heeft de rechtbank het verzoek van de man de door hem te betalen voorlopige partnerbijdrage met ingang van 24 september 2003 op nihil te stellen - met wijziging van de beschikking d.d. 6 november 2003 - afgewezen.
Bij beschikking van 20 september 2004 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en bepaald - voor zover hier van belang - dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie verschuldigd is van € 1.800,-- per maand. De beschikking is op 24 juni 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 7 september 2005 heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage de beschikking van de rechtbank van 20 september 2004 bekrachtigd.
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 21 september 2005 is de man in staat van faillissement verklaard.
De man verzoekt thans de beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 6 november 2003 te wijzigen in die zin dat de rechtbank thans zal bepalen dat:
- primair, de bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 24 september 2003 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag en met een zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht;
- subsidiair, de bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 24 september 2003 tot de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand wordt vastgesteld op hetgeen hij feitelijk over die periode voor het levensonderhoud aan de vrouw heeft betaald, een en ander voor zover mogelijk, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, kosten rechtens.
De vrouw voert verweer en verzoekt de rechtbank de man in zijn verzoek niet te ontvangen dan wel het verzoek van de man af te wijzen, kosten rechtens.
De man doet zijn verzoek tot wijziging van de partnerbijdrage steunen op de stelling dat de rechtbank bij het geven van de beslissingen d.d. 6 november 2003 en 19 mei 2004 is uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegeven, als gevolg waarvan de beschikking van 6 november 2003 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan.
De man voert hiertoe kort en zakelijk weergegeven aan dat de aangiften inkomstenbelasting over 2002 en 2003 ten tijde van de behandeling die tot de beschikking van 19 mei 2004 heeft geleid nog niet door hem waren verricht en derhalve niet voorhanden waren. Deze aangiften zijn thans verricht door de man en beide aangiften zijn door de man overgelegd. Voorts heeft de man een accountantsverklaring van de heer Kromodimedjo overgelegd om duidelijkheid te verschaffen over de post 'overige baten' in de jaarstukken van 2001. De man is van mening dat de onvolledige gegevens hiermede thans zijn aangevuld.
Voorts doet de man zijn verzoek steunen op de stelling dat de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking zijn gewijzigd. Hij voert hiertoe aan dat de vrouw in ieder geval sedert juli 2004 inkomsten geniet uit haar eigen onderneming. De man heeft gesteld dat de vrouw derhalve vanaf 1 juli 2004 geacht moet worden in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en derhalve geen behoefte meer heeft aan een bijdrage van de man.
Voorts heeft de man verklaard dat zijn inkomenssituatie per 1 juli 2004 is gewijzigd, omdat hij per die datum zijn onderneming heeft verkocht. De man heeft vervolgens gesteld per 1 augustus 2004 in loondienst te zijn getreden bij [BV] (hierna: [BV]). De man heeft gesteld dat het hem sedertdien aan draagkracht ontbreekt om enige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen. Ten slotte heeft de man gesteld dat zijn jaarcontract bij [BV] op 1 augustus 2005 niet is verlengd, zodat de hij thans werkloos is.
De man heeft de behoefte van de vrouw aan de bij beschikking d.d. 6 november 2003 vastgestelde bijdrage betwist. Hij heeft aangevoerd dat de vrouw in ieder geval sedert juli 2004 eigenaresse is van een schoonheidssalon gevestigd achter in [bedrijf]. Volgens de man geniet de vrouw uit deze onderneming een behoorlijk inkomen, waarmede zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Deze conclusie vindt volgens de man bevestiging in de omstandigheid dat de vrouw zich een dure Toyota kan permitteren, hetgeen getuigt van een hoger inkomen dan slechts haar WAO-uitkering.
De vrouw heeft gesteld dat zij nimmer eigenaresse is geweest van een schoonheidssalon en derhalve ook geen inkomsten uit onderneming verwerft. De vrouw heeft verklaard dat zij in het kader van haar opleiding tot schoonheidsspecialiste in 2004 stage heeft gelopen bij [bedrijf] waarvoor zij geen vergoeding ontving. De vrouw heeft gesteld eerst in 2005 in dienst te zijn getreden bij [bedrijf]. Ten aanzien van de Toyota heeft de vrouw onweersproken gesteld dat deze ten tijde van het feitelijk samenleven van partijen is aangeschaft, waarvoor een schuld is aangegaan. De vrouw heeft verklaard dat zij nog immer op die betreffende schuld aflost, waardoor zij het thans niet voordelig acht om de Toyota te verkopen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De man heeft ook thans niet betwist dat er sprake was van een zekere welstand ten tijde van het huwelijk, getuige de aanschaf van een BMW X5 en de aanschaf van een Toyota voor de vrouw.
Tevens zijn door de man geen nieuwe feiten aangevoerd die zouden moeten leiden tot de conclusie dat het uitgavenpatroon van partijen ten tijde van hun huwelijk lager was dan overwogen in de beschikking d.d.6 november 2003.
De stelling van de man dat de vrouw sedert juli 2004 eigenaresse zou zijn van een schoonheidssalon acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk, nu de man zijn stelling niet nader heeft onderbouwd en de vrouw door middel van de bij haar brief van 6 oktober 2005 overgelegde salarisspecificaties aannemelijk heeft gemaakt dat zij sedert 1 april 2005 in dienst is getreden bij [bedrijf].
Met deze salarisspecificaties houdt de rechtbank overigens rekening, nu zijdens de man op 6 oktober 2005 ook nog stukken aan de rechtbank zijn toegezonden waarmede de rechtbank eveneens rekening houdt.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.800,-- bruto per maand nog immer als onvoldoende onderbouwd weersproken vaststaat voor wat betreft de periode 24 september 2003 tot 1 april 2005.
Nu de vrouw op 1 april 2005 in dienst is getreden bij [bedrijf] waardoor haar bruto maandinkomen met € 240,-- is gestegen, zal de rechtbank de behoefte van de vrouw per 1 april 2005 in redelijkheid vaststellen op € 1.560,-- bruto per maand.
Draagkracht in de periode 24 september 2003 tot 1 augustus 2004
De man heeft gesteld dat hij immer onvoldoende draagkracht heeft gehad om de bij beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 6 november 2003 vastgestelde partnerbijdrage te voldoen.
De man heeft gesteld dat de rechtbank in de beschikkingen van 6 november 2003 en 19 mei 2004 van onjuiste en onvolledige gegevens is uitgegaan omdat onvoldoende duidelijkheid bestond over de post 'overige baten' in de jaarstukken van 2001. De rechtbank zag in het feit dat er destijds door de man geen verklaring is gegeven voor de post 'overige baten' in de jaarstukken van 2001 in samenhang met de verdichte jaarstukken van 2002 en 2003 en het ontbreken van de aangiftes over die jaren aanleiding aan te nemen dat de man meer inkomsten geniet dan opgegeven, waarvoor de aanschaf van een BMW X5 een aanwijzing zou zijn. De man heeft thans verklaard dat de post 'overige baten' ziet op tabaksartikelen, die belast zijn met 0 % voor de omzetbelasting. De man heeft gesteld dat hieruit blijkt dat zijn inkomen niet hoger is dan in de jaarrekeningen vermeld. De man heeft te kennen gegeven dat de aanschaf van de BMW X5 niet verstandig was en dat hij de BMW inmiddels heeft moeten verkopen.
De vrouw heeft de stelling van de man dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om een partnerbijdrage te voldoen gemotiveerd betwist. Zij is van mening dat de verklaring van boekhouder Kromodimedjo geen helderheid verschaft over de werkelijke omzetten van de supermarkt.
Voorts heeft de vrouw gesteld dat de welstand van de man blijkt uit de omstandigheden dat hij kennelijk zonder problemen gedurende tien maanden € 1.000,-- per maand aan partneralimentatie heeft betaald.
Daarnaast worden de kinderen van partijen gedurende de weekeinden waarin zij bij de man zijn, door de man verwend met dure cadeaus.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. Hij heeft aangevoerd dat hij schulden is aangegaan om de € 1.000,-- per maand te kunnen betalen die hij om gijzeling te voorkomen, moest voldoen. Voorts betwist de man dat hij zijn kinderen verwend met dure cadeaus.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de man met het overleggen van de aangiftes inkomstenbelasting van 2002 en 2003 alsmede van de accountantsverklaring van de heer Kromodimedjo voldoende inzicht heeft gegeven in zijn werkelijke inkomen. Voorts acht de rechtbank de verklaring van de man dat de post 'overige baten' uit de jaarstukken van 2001 ziet op tabaksartikelen, die belast zijn met 0 % voor de omzetbelasting, voldoende aannemelijk. Nu de aard van de overige baten thans bekend is, bestaat er geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de er in de jaren 2002 en 2003 sprake was van een toename van de gewone supermarkt omzet, waarnaast de man nog immer 'overige baten' genereerde, zoals de rechtbank in haar beschikking van 19 mei 2004 heeft overwogen.
De rechtbank overweegt voorts dat de vrouw de stelling van de man, dat hij schulden is aangegaan om € 1.000,-- per maand te kunnen betalen die hij om gijzeling te voorkomen aan de vrouw ten behoeve van haar levensonderhoud diende te voldoen, niet heeft weersproken.
Uit het bovenstaande dient thans te worden geconcludeerd dat het inkomen van de man zich beperkt tot hetgeen de overgelegde jaarstukken als resultaat van zijn onderneming vermelden.
De rechtbank merkt hierbij op dat de vrouw kan worden nagegeven dat de door de man behaalde winsten niet eenduidig zijn. Er bestaan verschillen tussen hetgeen de man blijkens de bij het verzoekschrift overgelegde jaarstukken van 2002 en 2003 aan winst uit onderneming heeft genoten en hetgeen de man in die jaren aan winst uit onderneming heeft opgegeven aan de fiscus hetgeen weer wel overeenkomt met de stukken die de man na de terechtzitting heeft overgelegd bij zijn brieven d.d. 5 oktober 2005 en 6 oktober 2005. De verschillen acht de rechtbank echter niet dusdanig groot dat de vrouw kan worden gevolgd in haar stelling dat de man nog andere inkomsten geniet waaruit hij de partnerbijdrage kan voldoen.
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man derhalve uit van een inkomen van de man uit hoofde van winst uit onderneming van € 16.210,81 bruto per jaar. De rechtbank gaat hierbij uit van het gemiddelde van de jaarstukken over 2001, 2002 en 2003 die door de man bij zijn verzoekschrift zijn overgelegd.
De man heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
a. kale huur € 450,--
b. premie ziekenfonds € 46,50
De rechtbank zal deze lasten in aanmerking nemen, nu de vrouw deze lasten niet - dan wel onvoldoende - heeft betwist.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat in de periode van 24 september 2003 tot 1 augustus 2004 een bijdrage tot levensonderhoud aan de vrouw van € 174,-- per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is, zodat de rechtbank zal beslissen als na te melden.
Draagkracht in de periode 1 augustus 2004 tot 24 juni 2005
De man heeft gesteld dat hij wegens wijziging van omstandigheden sedert 1 augustus 2004 onvoldoende draagkracht heeft om de bij beschikking d.d. 6 november 2003 vastgestelde partnerbijdrage te voldoen.
De man heeft hiertoe aangevoerd dat hij zijn onderneming per 1 juli 2004 noodgedwongen heeft verkocht wegens teruglopende winsten.
Sindsdien geniet de man geen winst meer uit onderneming. Voorts heeft de man gesteld dat hij met ingang van 1 augustus 2004 in dienst is getreden bij [BV], alwaar hij een netto maandinkomen geniet van € 947,77. Ter adstructie van zijn stelling heeft de man bij zijn verzoekschrift de volgende stukken overgelegd:
- de arbeidsovereenkomst tussen de man en [BV] d.d. 1 augustus 2004;
- salarisspecificaties over de maanden december 2004 tot en met maart 2005;
- de jaaropgave 2004 van [BV];
- de aangifte inkomstenbelasting 2004.
De vrouw heeft gesteld dat het dienstverband bij [BV] gefingeerd is en dat de man nog immer de supermarkt drijft. Voorts heeft zij gesteld dat de man thans actief is in horecatransacties.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd, zodat zij, mede gelet op de door de man overgelegde stukken, ervan uitgaat dat de man met ingang van 1 augustus 2004 in dienst is getreden bij [BV].
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man derhalve uit van een inkomen van de man uit hoofde van dienstbetrekking van € 947,77 netto per maand exclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van salarisspecificaties betreffende de maanden januari 2005, februari 2005 en maart 2005.
De man heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
c. kale huur € 450,--
d. premie ziekenfonds € 46,50
De rechtbank zal deze lasten in aanmerking nemen, nu de vrouw deze lasten niet - dan wel onvoldoende - heeft betwist.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de draagkracht van de man in de periode 1 augustus 2004 tot 24 juni 2005 geen ruimte laat voor het vaststellen van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw, zodat de rechtbank zal beslissen als na te melden.
De man heeft primair verzocht de partnerbijdrage met ingang van 24 september 2003 op nihil stellen dan wel op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht. Subsidiair heeft de man verzocht te bepalen dat de partnerbijdrage wordt vastgesteld op hetgeen hij over de periode 24 september 2003 tot 24 juni 2005 feitelijk voor het levensonderhoud aan de vrouw heeft betaald.
De rechtbank overweegt dat het aan de man te wijten is dat hij eerst in onderhavige procedure duidelijkheid heeft verschaft met betrekking tot de post 'overige baten' uit de jaarstukken van 2001. Dat thans blijkt dat de man onvoldoende draagkracht bezat om een partnerbijdrage van € 1.800,-- te kunnen voldoen, dient niet voor rekening en risico van de vrouw te komen.
De rechtbank acht het - mede gelet op het consumptieve karakter van de reeds verstrekte bijdragen - derhalve redelijk te bepalen dat de vrouw de teveel ontvangen bijdragen in de periode van 24 september 2003 tot 24 juni 2005 niet behoeft terug te betalen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
- met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank d.d. 6 november 2003 -
bepaalt de door de man verschuldigde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw in de periode van 24 september 2003 tot 1 augustus 2004 op € 174,-- per maand;
bepaalt de door de man verschuldigde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw in de periode van 1 augustus 2004 tot 24 juni 2005 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de teveel ontvangen bijdragen in de periode van 24 september 2003 tot 24 juni 2005 niet behoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Obbink-Reijngoud, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2005.