Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Voorlopige voorzieningen
rekestnummer : 05-5328
zaaknummer : 250448
datum beschikking : 27 oktober 2005
BESCHIKKING op het op 19 september 2005 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. D. Soekarman-Weeteling.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. R.G. Groen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het faxbericht met bijlagen d.d. 5 oktober 2005 van de zijde van de man.
Op 6 oktober 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en haar procureur alsmede de man en zijn procureur.
Het verzoek van de vrouw strekt thans tot:
- bepaling dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres], met bevel dat de man deze woning dient te verlaten en niet verder mag betreden, met machtiging aan de vrouw deze beschikking desnoods ten uitvoer te doen brengen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
- bepaling dat de man voorlopig aan de vrouw voor levensonderhoud zal betalen een bedrag ter hoogte van de helft van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten, zijnde € 313,29 netto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en heeft de rechtbank verzocht het door de vrouw verzochte uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, voorzover het het uitsluitend gebruik van die woning vóór 1 november 2005 betreft, af te wijzen en het door de vrouw bedoelde verzoek tot vaststelling van een voorlopige partnerbijdrage af te wijzen.
De man heeft ter terechtzitting zijn zelfstandige verzoek te bevelen dat de vrouw aan de man beschikbaar zal stellen de goederen strekkend tot zijn dagelijks gebruik, ingetrokken.
In geschil is:
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning;
- de partnerbijdrage.
De echtelijke woning
Partijen hebben ter terechtzitting overeenstemming bereikt ten aanzien van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en hebben verzocht dienovereenkomstig te beslissen. Zij zijn overeengekomen dat, nu de man per 1 november 2005 vervangende woonruimte kan betrekken, de vrouw per 1 november 2005 gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en dat de man op die datum de woning dient te verlaten en niet verder mag betreden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen, nu het verzochte de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voorkomt.
De partnerbijdrage
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man voorlopig aan haar voor levensonderhoud zal betalen de helft van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten ad € 313,29 netto per maand. De vrouw heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat zij met dit verzoek geen pensioenverevening beoogt.
Aan de orde is allereerst de vraag of de vrouw thans recht heeft op pensioenverevening.
De man heeft gesteld dat de vrouw recht heeft op pensioenverevening omdat het huwelijk van partijen op 12 april 2005 is beëindigd door de omzetting hiervan in een geregistreerd partnerschap. De man acht het onredelijk dat de vrouw aan partneralimentatie de helft van zijn opgebouwde pensioenrechten vraagt en daarnaast tevens een beroep kan doen op pensioenverevening. De man is daarom van mening dat de vrouw eerst haar recht op pensioenverevening dient te effectueren alvorens vaststelling van een voorlopige partnerbijdrage te verzoeken. De verevening van de pensioenrechten zal leiden tot een lagere behoefte aan de kant van de vrouw en tot een lagere draagkracht aan de kant van de man. De man is van mening dat bij de berekening van zijn draagkracht reeds nu uitgegaan dient te worden van een pensioen als ware de verevening reeds van toepassing.
De vrouw heeft gesteld dat zij thans nog geen recht heeft op pensioenverevening, nu tussen partijen nog immer een geregistreerd partnerschap bestaat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2 lid 1 jo artikel 1 lid 1 onder a en artikel 1 lid 2 onder a van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding heeft de ene geregistreerde partner in geval van scheiding en voor zover de andere geregistreerde partner pensioenaanspraken heeft opgebouwd, overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet recht op pensioenverevening, tenzij de geregistreerde partners de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten bij voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding.
Nu partijen de toepasselijkheid van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding kennelijk niet hebben uitgesloten, heeft de vrouw bij scheiding recht op pensioenverevening. De stelling van de man dat de vrouw thans reeds recht heeft op pensioenverevening is derhalve onjuist. Immers, van scheiding in de zin van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding is nog geen sprake daar tussen partijen nog immer een geregistreerd partnerschap bestaat. Dat het huwelijk van partijen op 12 april 2005 is opgehouden te bestaan, doet daaraan niet af. Bij de berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank derhalve geen rekening houden met een eventuele toekomstige pensioenverevening.
De behoefte van de vrouw aan een financiële bijdrage van de man staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken in rechte vast.
De man heeft gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte partnerbijdrage te kunnen voldoen.
De vrouw is van mening dat de man in staat moet worden geacht de verzochte bijdrage te kunnen betalen, omdat hij dit bedrag na scheiding ook dient te voldoen in het kader van de pensioenverevening.
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van een inkomen van de man van € 1461,35 netto per maand, bestaande uit een AOW-uitkering voor een alleenstaande ad € 834,78 netto per maand exclusief vakantietoeslag, alsmede van een ouderdomspensioen bij Gist-Brocades ad € 626,57 netto per maand. De rechtbank gaat hierbij uit van het door de man overgelegde overzicht "bedragen en betaaldagen AOW" en de door de man overgelegde pensioenspecificatie van september 2005, nu de vrouw het inkomen dat hieruit blijkt niet, althans onvoldoende, heeft betwist.
De vrouw heeft gesteld dat de man wellicht nog inkomsten uit andere bronnen genereert, nu een brief van het GAK melding maakt van een verzamelinkomen van de man van € 26.790,--.
De man heeft deze stelling van de vrouw betwist.
Nu de vrouw haar stelling niet nader heeft onderbouwd, zal de rechtbank op deze stelling geen acht slaan.
De man heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
a. kale huur € 529,--
b. premie aanvullende ziekenfondsverzekering € 39,90
c. aflossing doorlopend krediet € 90,76
d. herinrichtingskosten € 125,--
De rechtbank neemt de lasten onder a., b. en c. in aanmerking, nu de vrouw deze lasten niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, heeft betwist.
Ad d. Herinrichtingskosten
De vrouw heeft deze door de man opgevoerde last gemotiveerd betwist. Zij heeft gesteld dat de kosten die de man opvoert te hoog zijn. De man hoeft immers niet een totaal nieuwe inrichting aan te schaffen, aldus de vrouw.
Nu de man deze stelling van de vrouw niet heeft weersproken, acht de rechtbank het redelijk een bedrag ad € 62,50 per maand in aanmerking te nemen.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een voorlopige bijdrage tot levensonderhoud aan de vrouw van € 158,-- per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
bepaalt dat de vrouw met ingang van 1 november 2005 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres] - met inbegrip van de inboedel - en beveelt mitsdien dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
machtigt de vrouw deze beschikking in zoverre zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
bepaalt de som welke de man met ingang van heden voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op € 158,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Obbink-Reijngoud, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2005.