ECLI:NL:RBSGR:2005:AU8311

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
430048\ RL EXPL 04-14620
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Von Maltzahn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Dexia voor schending van zorgplicht in aandelenlease-overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Bank Nederland N.V. en een gedaagde partij, die een aandelenlease-overeenkomst had afgesloten met Dexia. De overeenkomst, genaamd 'WinstVerDriedubbelaar', werd op 13 september 1999 gesloten en had een looptijd van 36 maanden. De gedaagde had de verschuldigde maandtermijnen voldaan, maar na afloop van de overeenkomst bleek er een restschuld van € 6.641,47 te zijn, die de gedaagde niet had voldaan. Dexia vorderde betaling van deze restschuld, vermeerderd met rente en proceskosten.

De gedaagde verweerde zich tegen de vordering van Dexia en deed een beroep op dwaling en schending van de zorgplicht door Dexia. De kantonrechter oordeelde dat Dexia tekortgeschoten was in haar zorgplicht jegens de gedaagde, omdat zij niet had onderzocht of de gedaagde in staat was om de financiële risico's van de overeenkomst te dragen. De kantonrechter stelde vast dat Dexia niet had ingegrepen toen de aandelenkoersen daalden, wat had geleid tot een negatief saldo voor de gedaagde.

Uiteindelijk werd de vordering van Dexia in conventie afgewezen, terwijl in reconventie de gedaagde recht had op terugbetaling van 75% van haar inleg, wat neerkwam op € 3.105,--. Dexia werd ook veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De uitspraak benadrukt de bijzondere zorgplicht van banken zoals Dexia in het kader van aandelenlease-overeenkomsten en de verantwoordelijkheid van de bank om haar klanten te beschermen tegen onredelijke financiële risico's.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
vm
rolnummer: 430048\ RL EXPL 04-14620
datum: 27 september 2005
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde: E van Mastrigt, gerechtsdeurwaarder te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr D.O.Bogers.
Partijen worden aangeduid als "Dexia" en "[gedaagde]".
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen, stukken:
- de dagvaarding van 19 november 2003 voor de Sector Civiel Recht van deze Rechtbank;
- het vonnis van de Sector Civiel Recht van deze Rechtbank d.d. 7 juli 2004, rolnummer 04.98, houdende verwijzing van de zaak naar de Sector Kanton van deze Rechtbank;
- het exploot van oproeping tot voortprocederen na verwijzing d.d. 6 augustus 2004;
- de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie, antwoord in reconventie, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis in conventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, repliek in reconventie, tevens akte wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek in reconventie,
- de door partijen in het geding gebrachte producties.
Feiten
2. Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit overgelegde stukken, een en ander voorzover niet of onvoldoende weersproken en in deze zaak van belang, kan van het volgende worden uitgegaan:
a. Dexia is rechtsopvolgster onder algemene titel van de te Amsterdam gevestigde Bank Labouchère N.V., mede handelende onder de naam "Legio", die op haar beurt rechtsopvolgster was van Legio Lease B.V. Uit dien hoofde is Dexia met betrekking tot de hierna vermelde overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Bank Labouchère N.V. en Legio-Lease B.V. getreden. Beide rechtsvoorgangers worden hierna eveneens aangeduid als Dexia.
b. Gedagtekend 13 september 1999 hebben Dexia en [gedaagde] een aandelenlease-overeenkomst gesloten met de naam "WinstVerDriedubbelaar", contractnummer 74222071 (hierna: de overeenkomst).
c. Op de overeenkomst zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease (hierna: de Bijzondere Voorwaarden) van toepassing.
d. De overeenkomst had een looptijd van 36 maanden en hield het volgende in:
[gedaagde] leasde van Dexia drie pakketten aandelen (in de overeenkomst aangeduid als "de waarden") van telkens 59 aandelen ABN AMRO, 59 aandelen Ahold en 59 aandelen ING, waarvan het eerste pakket is aangekocht direct na totstandkoming van de overeenkomst, het tweede pakket 12 maanden later en het derde pakket 24 maanden later, voor een totaalbedrag van driemaal € 6.502,98 = € 19.508,94.
De totale leasesom, inclusief € 4.093,38 aan rente, bedroeg € 23.602,32 en diende door [gedaagde] te worden betaald als volgt:
- 36 gelijke maandelijkse termijnen van € 113,71 (de inleg, in totaal gelijk aan de verschuldigde rente), de eerste per 1 oktober 1999 en de volgende telkens één maand later,
- een bedrag van € 45,38 (de eerste aflossingstermijn) op of omstreeks de 35ste maand,
- een bedrag ad € 19.463,56 (de restant hoofdsom) bij het einde van de overeenkomst.
e. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde] de verschuldigde maandtermijnen voldaan.
f. Na het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft Dexia het aandelen-pakket verkocht en aan [gedaagde] een eindafrekening toegestuurd. Volgens deze eindafrekening diende [gedaagde] nog een bedrag ad € 6.641,47 (de zogenaamde restschuld) aan Dexia te voldoen.
g. [gedaagde] heeft deze restschuld niet voldaan.
Vorderingen en verweer in conventie en in reconventie
3. Dexia vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.781,98 vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 6.641,47 vanaf 28 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening, en proceskosten. Naast de voren vermelde feiten legt zij daaraan - kort zakelijk weergegeven - ten grondslag dat [gedaagde] ondanks aanmaning en sommatie in gebreke is gebleven met de voldoening van het eindbedrag volgens de Dexia toegezonden afrekening.
Zij heeft [gedaagde] aangeboden het verschuldigde bedrag zonder rente en kosten te voldoen, maar [gedaagde] is daar niet op ingegaan. Vervolgens heeft zij haar vordering aan haar incassogemachtigde uithanden gegeven. Behalve het volgens de eindafrekening verschuldigde bedrag vordert zij een bedrag ad € 351,54 wegens contractuele rente vanaf 10 september 2002 tot en met 27 juni 2003 en een bedrag ad € 788,97 (inclusief BTW) wegens buitengerechtelijke incassokosten.
4. [gedaagde] heeft bij antwoord in conventie primair en subsidiair geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Dexia in de kosten en daarnaast primair tot veroordeling van Dexia tot terugbetaling van € 4.093,38 en € 45,38, met rente. Daartoe heeft [gedaagde] - kort zakelijk samengevat - primair een beroep op dwaling gedaan. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat Dexia haar zorgplicht jegens haar niet nagekomen is en beroept zij zich op verrekening. Zij bestrijdt de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
Op grond van haar verweer in conventie vordert [gedaagde] in reconventie - kort zakelijk weergegeven - primair de vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling en terugbetaling van € 4.138,76, met rente, dan wel schadevergoeding. Subsidiair vordert zij schadevergoeding op grond van schending van de zorgplicht ter grootte van haar inleg € 7.781,98, met rente en € 4.138,76, met rente over elke betaalde termijn. In conventie en in reconventie verder: veroordeling van Dexia in de proceskosten.
5. Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] heeft Dexia, voor het geval haar vordering in conventie mocht worden afgewezen en de vordering van [gedaagde] in reconventie tot vernietiging van de overeenkomst mocht worden toegewezen, haar eis (voorwaardelijk) gewijzigd, aldus dat [gedaagde] in dat geval zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van die effecten op de datum van de vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Hieraan heeft zij - kort zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat [gedaagde], indien de overeenkomst vernietigd mocht worden, op grond van artikel 6:278 BW gehouden is bedoeld waardeverschil te vergoeden.
Beoordeling
6. De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke beoordeling en beslissing.
7. Het verweer van [gedaagde] dat Dexia zich niet naar behoren gekweten heeft van de op haar rustende zorgplicht treft doel.
8. Bij dit oordeel stelt de kantonrechter voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (23 mei 1997 NJ 1998 nr. 192 en 9 januari 1998 NJ 1999 nr. 285) banken zoals Dexia, gelet op hun maatschappelijke functie, een bijzondere zorgplicht hebben jegens ondermeer hun (potentiële) cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op aandelenlease-constructies, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden (en gebleken) grote risico's bestaat er geen aanleiding om in dit soort gevallen anders te oordelen.
9. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de Rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni 2004, NJF 2004 nr. 410, en de Klachtencommissie DSI d.d. 5 februari 2004, NJF nr. 446, alsmede de (nog) niet gepubliceerde uitspraak van de Commissie van Beroep DSI d.d. 27 januari 2005 (te vinden op www.dsi.nl onder "uitspraken": KCHB nr. 91), is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease met name gehouden was aan artikel 28 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (in casu de versie 1999, hierna: de NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd. Dat Dexia een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood, doet daar niet aan af. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is, treft geen doel, alleen al omdat de daarin neergelegde regels ook reeds volgen uit de bijzondere zorgplicht zoals geformuleerd in de voormelde vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Anders dan Dexia betoogt, kan voorts de restschuld van de lening, waarop de NR niet ziet, niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld. Een cliënt zal immers veelal kiezen voor het leasen van aandelen, omdat het hem of haar ontbreekt aan financiële middelen om zelf het aankoopbedrag voor de effecten te financieren.
10. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia op de voet van art. 28 NR had behoren na te gaan of [gedaagde] als haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat potentiële afnemers van dit aangeboden effectenlease-product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden risico's, te meer omdat destijds bij velen de verwachting heerste dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Daartoe noopte ook de aard van dit product.
11. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst rond de 50 jaar oud was. Zij stelt dat zij een opleiding tot kantoorassistente heeft gehad en thans werkzaam is als documentatie- en informatiemedewerkster;dat haar inkomen en vermogen bij het sluiten van de overeenkomst niet toereikend waren om de risico's te dragen die voortvloeiden uit de overeenkomst (maximaal € 19.508,94). In haar financiële situatie is sindsdien geen relevante wijziging gekomen. Zij beschikte niet over enige ervaring met financiële zaken of beleggen. Dexia heeft deze stellingen van [gedaagde] niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden, zodat van de juistheid daarvan uitgegaan moet worden. Uit de stellingen van Dexia volgt immers dat zij van mening is dat op haar niet de verplichting rustte om te onderzoeken of [gedaagde] de aan de overeenkomst verbonden financiële risico's zou kunnen dragen en dat zij kon volstaan - gelijk zij heeft gedaan - met te onderzoeken of [gedaagde] geregistreerd stond bij het BKR.
12. De kantonrechter is van oordeel dat deze financiële situatie van dien aard was, dat Dexia - indien zij daarvan kennis had gedragen - op grond daarvan in het kader van de op haar rustende bijzondere zorgplicht [gedaagde] had behoren te weerhouden van het aangaan van de overeenkomst.
13. Dexia heeft zich echter, zo volgt uit haar stellingen, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in het geheel niet verdiept in de financiële situatie van [gedaagde] en haar bereidheid om een aanzienlijk financieel risico te lopen. Zij heeft zich er niet van vergewist of deze overeenkomst wel paste in de financiële situatie en doelstellingen van [gedaagde] en of deze bereid en in staat was om een eventuele aanzienlijke restschuld te betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral voorgespiegelde winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af. Het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen.
14. Door de hiervoor omschreven nalatigheden is Dexia naar het oordeel van de kantonrechter tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [gedaagde] zowel in de fase die voorafging aan de totstandkoming van de overeenkomst als tijdens de looptijd daarvan. Aldus heeft Dexia jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld/is zij tekortgeschoten en is zij aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel. Daarbij dient echter tevens in aanmerking te worden genomen dat [gedaagde] ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de negatieve gevolgen van haar keuze tot deelname aan de WinstVerdriedubbelaar. Immers heeft [gedaagde] in het risico van een negatieve afloop van de overeenkomst - waarop [gedaagde] blijkens de overgelegde brochure, zij het summier en in versluierde bewoordingen, wel gewezen is - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien, of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de risico's. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter echter aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als consument.
15. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, is de kantonrechter van oordeel dat Dexia naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak kan maken op betaling door [gedaagde] van (enig deel van) de restschuld. Voorts dient Dexia in beginsel de door [gedaagde] betaalde inleg ad € 4.138,76 terug te betalen. Daarbij dient echter in aanmerking genomen te worden dat ervan uitgegaan mag worden dat [gedaagde] bereid was het bedrag van haar inleg in aandelen te beleggen en dat zij zich er ook van bewust was dat zij door dit bedrag in aandelen te beleggen koersrisico zou lopen. Daarom brengt de billijkheid naar het oordeel van de kantonrechter mee dat de door Dexia aan [gedaagde] te betalen schadevergoeding (de restitutie van het inlegbedrag) aldus wordt gecorrigeerd, dat deze beperkt wordt tot 75 % van het inlegbedrag en dat het restant voor rekening van [gedaagde] blijft.
16. Slotsom en kosten
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van Dexia in conventie zal worden afgewezen. In reconventie is alleen de subsidiaire vordering toewijsbaar tot een bedrag van 75% van € 4.138,76 = € 3.105,--. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf de datum van indiening van de eis in reconventie, zijnde 31 augustus 2004, nu gesteld noch gebleken is dat de wettelijke rente over dat bedrag reeds tegen een eerdere datum aangezegd is.
Uit het voorgaande volgt voorts dat, nu de overeenkomsten niet vernietigd of ontbonden zullen worden, niet voldaan is aan de voorwaarde waaronder Dexia haar vordering in conventie heeft gewijzigd, zodat die gewijzigde eis niet aan de orde komt.
17. Als overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Dexia in conventie en in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] zoals hierna vermeld, waaronder begrepen nodeloos veroorzaakt kosten, zijnde het
griffierecht van € 245,-- verschuldigd aan de zijde van [gedaagde] en de kosten van het incident tot voeging van € 384,--, tezamen € 629,00.
Beslissing
De kantonrechter, in conventie en in reconventie:
veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen de somma van € 3.105,-- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2004 tot de dag der voldoening;
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] en stelt deze vast op € 1.169,00, waaronder begrepen € 540,00 wegens salaris van zijn gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af wat meer of anders gevorderd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. Von Maltzahn, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2005.