ECLI:NL:RBSGR:2005:AU8351

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
443616/04-18975
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. von Maltzahn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Dexia Bank Nederland N.V. voor onrechtmatige daad in aandelenlease-overeenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderde Dexia Bank Nederland N.V. betaling van een restschuld van [gedaagde] uit hoofde van een aandelenlease-overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van Dexia niet kon worden toegewezen. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde] en Dexia op 7 april 2000 en 3 mei 2000 twee aandelenlease-overeenkomsten hadden gesloten, waarbij [gedaagde] zich verplichtte om maandelijkse termijnen te betalen. Na afloop van de looptijd van de overeenkomsten had Dexia een eindafrekening gestuurd, waaruit bleek dat [gedaagde] een aanzienlijke restschuld had. Dexia stelde dat [gedaagde] in gebreke was gebleven met de betaling van deze restschuld, maar de kantonrechter oordeelde dat Dexia tekort was geschoten in haar zorgplicht jegens [gedaagde].

De kantonrechter concludeerde dat Dexia, als professionele partij, had moeten onderzoeken of [gedaagde] in staat was om de financiële risico's van de overeenkomst te dragen. Dexia had zich niet verdiept in de financiële situatie van [gedaagde] en had geen waarschuwing gegeven toen de aandelenkoersen daalden. Dit leidde tot de conclusie dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en aansprakelijk was voor het door [gedaagde] ondervonden nadeel. De kantonrechter oordeelde echter ook dat [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid droeg voor de negatieve gevolgen van zijn keuze om deel te nemen aan de overeenkomsten. Uiteindelijk werd de vordering van Dexia afgewezen, en werd Dexia veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
vm
rolnummer: 443616/04-18975
datum: 5 juli 2005
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: E van Mastrigt, gerechtsdeurwaarder te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr drs R. Dhalganjansing.
Partijen worden aangeduid als "Dexia" en " [gedaagde]".
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen, stukken:
- de dagvaarding van 14 september 2004;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek
- de door partijen in het geding gebrachte producties.
Feiten
2. Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit overgelegde stukken, een en ander voorzover niet of onvoldoende weersproken en in deze zaak van belang, kan van het volgende worden uitgegaan:
a. Dexia is rechtsopvolgster onder algemene titel van de te Amsterdam gevestigde Bank Labouchère N.V., mede handelende onder de naam "Legio", die op haar beurt rechtsopvolgster was van Legio Lease B.V. Uit dien hoofde is Dexia met betrekking tot de hierna vermelde overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Bank Labouchère N.V. en Legio-Lease B.V. getreden. Beide rechtsvoorgangers worden hierna eveneens aangeduid als Dexia.
b. Gedagtekend 7 april 2000 hebben Dexia en [gedaagde] een aandelenlease-overeenkomst gesloten met de naam "WinstVerDriedubbelaar", contractnummer 74484272 (hierna: de overeenkomst).
c. Op de overeenkomst zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease (hierna: de Bijzondere Voorwaarden) van toepassing. d. De overeenkomst had een looptijd van 36 maanden en hield het volgende in:
[gedaagde] leasde van Dexia drie pakketten aandelen (in de overeenkomst aangeduid als "de waarden") van telkens 59 aandelen ABN AMRO, 59 aandelen Ahold en 59 aandelen ING, waarvan het eerste pakket is aangekocht direct na totstandkoming van de overeenkomst, het tweede pakket 12 maanden later en het derde pakket 24 maanden later, voor een totaalbedrag van driemaal € 6.501,21 = € 19.503,63.
De totale leasesom, inclusief € 4.092,12 aan rente, bedroeg € 23.595,75 en diende door [gedaagde] te worden betaald als volgt:
- 36 gelijke maandelijkse termijnen van € 113,67 (de inleg, in totaal gelijk aan de verschuldigde rente), de eerste per 1 mei 2000 en de volgende telkens één maand later,
- een bedrag van € 45,38 (de eerste aflossingstermijn) op of omstreeks de 35ste maand,
- een bedrag ad € 19.458,25 (de restant hoofdsom) bij het einde van de overeenkomst.
e. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde] de verschuldigde maandtermijnen voldaan.
f. Na het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft Dexia het aandelen-pakket verkocht en aan [gedaagde] een eindafrekening toegestuurd. Volgens deze eindafrekening diende [gedaagde] nog een bedrag ad € 11.4643,68 (de zogenaamde restschuld) aan Dexia te voldoen.
g. [gedaagde] heeft deze restschuld niet voldaan.
h. Gedagtekend 3 mei 2000 hebben Dexia en [gedaagde] voorts een aandelenlease-overeenkomst gesloten met de naam "WinstVerDriedubbelaar", contractnummer 74486452 (hierna: de overeenkomst).
i. Op de overeenkomst zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease (hierna: de Bijzondere Voorwaarden) van toepassing.
j. De overeenkomst had een looptijd van 36 maanden en hield het volgende in:
[gedaagde] leasde van Dexia drie pakketten aandelen (in de overeenkomst aangeduid als "de waarden") van telkens 24 aandelen ABN AMRO, 24 aandelen Ahold en 24 aandelen ING, waarvan het eerste pakket is aangekocht direct na totstandkoming van de overeenkomst, het tweede pakket 12 maanden later en het derde pakket 24 maanden later, voor een totaalbedrag van driemaal € 2.602,80 = € 7.808,40.
De totale leasesom, inclusief € 1.638,36 aan rente, bedroeg € 9.446,76 en diende door [gedaagde] te worden betaald als volgt:
- 36 gelijke maandelijkse termijnen van € 45,51 (de inleg, in totaal gelijk aan de verschuldigde rente), de eerste per 1 juni 2000 en de volgende telkens één maand later,
- een bedrag van € 45,38 (de eerste aflossingstermijn) op of omstreeks de 35ste maand,
- een bedrag ad € 7.763,02 (de restant hoofdsom) bij het einde van de overeenkomst.
k. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde] de verschuldigde maandtermijnen voldaan.
l. Na het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft Dexia het aandelen-pakket verkocht en aan [gedaagde] een eindafrekening toegestuurd. Volgens deze eindafrekening diende [gedaagde] nog een bedrag ad € 4.433,19 (de zogenaamde restschuld) aan Dexia te voldoen.
m. [gedaagde] heeft deze restschuld niet voldaan.
Vordering en verweer in conventie en in reconventie
3. Dexia vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 12.852,74 vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 11.464,68 vanaf 26 juni 2004, en vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 4.443,19 vanaf 14 april 2004 tot de dag der algehele voldoening, en proceskosten. Naast de voren vermelde feiten legt zij daaraan - kort zakelijk weergegeven - ten grondslag dat [gedaagde] ondanks aanmaning en sommatie in gebreke is gebleven met de voldoening van het eindbedrag volgens de Dexia toegezonden afrekening.
Zij heeft [gedaagde] aangeboden het verschuldigde zonder rente en kosten te voldoen, maar [gedaagde] is daar niet op ingegaan. Vervolgens heeft zij haar vordering aan haar incassogemachtigde uit handen gegeven. Behalve het volgens de eindafrekening verschuldigde bedrag vordert zij € 1.559,55 wegens contractuele rente vanaf 7 april 2003 tot en met 25 juni 2004 en € 465,93 wegens contractuele rente vanaf 2 mei 2003 tot en met 13 april 2004 en een bedrag ad € 929,39 (inclusief BTW) wegens buitengerechtelijke incassokosten.
4. [gedaagde] heeft bij antwoord geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Dexia in de kosten. Daartoe heeft [gedaagde] - kort zakelijk samengevat - primair aangevoerd dat de overeenkomst vernietigd zijn, nu haar echtgenote voor het aangaan daarvan niet de op grond van de artikelen 1:88 en 89 BW vereiste toestemming heeft gegeven en de overeenkomst bij aangetekende brief van 3 februari 2003 heeft vernietigd. Zij betwist de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden. Subsidiair heeft zij zich op dwaling, bedrog beroepen. Meer subsidiair verzoekt zij de overeenkomsten te wijzigen of te ontbinden, met veroordeling van Dexia in de kosten.
5. Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] heeft Dexia, voor het geval haar vordering in conventie mocht worden afgewezen en de vordering van [gedaagde] in reconventie tot vernietiging van de overeenkomsten mocht worden toegewezen, haar eis (voorwaardelijk) gewijzigd, aldus dat [gedaagde] in dat geval zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van die effecten op de datum van de vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Hieraan heeft zij - kort zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat [gedaagde], indien de overeenkomst vernietigd mocht worden, op grond van artikel 6:278 BW gehouden is bedoeld waardeverschil te vergoeden.
Beoordeling
6. Naar het oordeel van de kantonrechter faalt het meest verstrekkende verweer van [gedaagde], zijnde dat haar echtgenoot [echtgenoot] in deze procedure jegens Dexia een beroep heeft gedaan op de vernietigingsgrond als bedoeld in de artt. 1:88 en 1:89 BW, omdat deze slechts door [gedaagde] ondertekende overeenkomsten van aandelenlease zonder toestemming van echtgenoot [echtgenoot] zijn gesloten. Daartoe is het volgende redengevend.
7. De beide overeenkomsten dateren van respectievelijk 7 april 2000 en 3 mei 2000. De brief van mr Dhalganjansing, waarin namens [echtgenoot] een beroep op de vernietigingsgrond van artikel 1: 89 BW wordt gedaan, is gedateerd 2 november 2004. [gedaagde] voert aan dat Dexia, althans haar rechtsvoorganger er bewust voor heeft gekozen om de "echtgenoot" van [gedaagde] afzijdig te houden en niet mee te laten tekenen, hetgeen zou blijken uit de overeenkomst, waarin geen ruimte voor het mee tekenen door de echtgenoot is gelaten. Verder stelt zij dat zij door toedoen van Dexia eerst in 2002 wist dat haar echtgenoot ook contracten met Dexia had gesloten. De relevantie van deze stellingen ontgaat de kantonrechter. Wel relevant is de vraag waarom [gedaagde] de overeenkomsten van april/mei 2000 met Dexia voor haar echtgenoot verzwegen zou hebben. Op voorhand is dit niet aannemelijk. Argumenten voor verzwijging heeft [gedaagde] niet aangevoerd, zodat de kantonrechter aanneemt dat haar echtgenoot van het sluiten van de twee overeenkomsten op de hoogte was.
8. Dit leidt tot de vaststelling dat het recht van [gedaagde] om een beroep op de vernietigingsgrond te doen, zo haar dit eerder wel toekwam, in elk geval op 9 juni 2004 verjaard was.
9. Het beroep van [gedaagde] op dwaling en bedrog, wegens - kort gezegd - misleidende, onjuiste, dan wel niet of onvoldoende informatieverstrekking door Dexia bij het aangaan van de overeenkomst wordt verworpen. Onbetwist is door Dexia gesteld dat [gedaagde] al eerder, namelijk in 1998 een soortgelijke overeenkomst heeft gesloten ( die winst heeft opgeleverd) Bovendien is haar een brochure en een rekenvoorbeeld toegezonden. Voorzover er aan de zijde van [gedaagde] al sprake mocht zijn geweest van dwaling om de overeenkomsten, dient deze voor [gedaagde]s rekening en risico dient te blijven.
10. [gedaagde] heeft gesteld dat Dexia zich haar lot niet heeft aangetrokken, hoewel zij wist dat zij leed aan hepatitis en wao gerechtigd was. De rechtbank leest hierin de impliciete stelling dat Dexia zich niet naar behoren gekweten heeft van de op haar rustende zorgplicht.
11. Bij dit oordeel stelt de kantonrechter voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (23 mei 1997 NJ 1998 nr. 192 en 9 januari 1998 NJ 1999 nr. 285) banken zoals Dexia, gelet op hun maatschappelijke functie, een bijzondere zorgplicht hebben jegens onder meer hun (potentiële) cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op aandelenlease-constructies, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden (en gebleken) grote risico's bestaat er geen aanleiding om in dit soort gevallen anders te oordelen.
12. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de Rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni 2004, NJF 2004 nr. 410, en de Klachtencommissie DSI d.d. 5 februari 2004, NJF nr. 446, alsmede de (nog) niet gepubliceerde uitspraak van de Commissie van Beroep DSI d.d. 27 januari 2005 (te vinden op www.dsi.nl onder "uitspraken": KCHB nr. 91), is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease met name gehouden was aan artikel 28 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (in casu de versie 1999, hierna: de NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd. Dat Dexia een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood, doet daar niet aan af. Dat de NR onverbindend is, maakt dit niet alles, omdat de daarin neergelegde regels ook reeds volgen uit de bijzondere zorgplicht zoals geformuleerd in de voormelde vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. De restschuld van de lening, waarop de NR niet ziet, kan niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld. Een cliënt zal immers veelal kiezen voor het leasen van aandelen, omdat het hem of haar ontbreekt aan financiële middelen om zelf het aankoopbedrag voor de effecten te financieren.
13. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia op de voet van art. 28 NR had behoren na te gaan of [gedaagde] als haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat potentiële afnemers van dit aangeboden effectenlease-product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden risico's, te meer omdat destijds bij velen de verwachting heerste dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Daartoe noopte ook de aard van dit product.
14. Hetgeen [gedaagde] met betrekking tot haar financiële situatie bij het aangaan van de overeenkomst heeft aangevoerd ligt besloten dat haar financiële situatie ontoereikend was om de aan de overeenkomst verbonden financiële risico's (in het slechtste geval € 19.458,25) te dragen en dat zij ook niet over enig relevant vermogen beschikte. Dexia heeft deze stellingen van [gedaagde] niet gemotiveerd bestreden, zodat van de juistheid daarvan uitgegaan moet worden. Uit de stellingen van Dexia volgt immers dat zij van mening is dat op haar niet de verplichting rustte om te onderzoeken of [gedaagde] de aan de overeenkomst verbonden financiële risico's zou kunnen dragen.
De kantonrechter is van oordeel dat deze financiële situatie van dien aard was, dat Dexia - indien zij daarvan kennis had gedragen - op grond daarvan in het kader van de op haar rustende bijzondere zorgplicht [gedaagde] had behoren te weerhouden van het aangaan van de overeenkomst.
15. Dexia heeft zich echter, zo volgt uit haar stellingen, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in het geheel niet verdiept in de financiële situatie van [gedaagde] en haar bereidheid om een aanzienlijk financieel risico te lopen. Zij heeft zich er niet van vergewist of deze overeenkomst wel paste in de financiële situatie en doelstellingen van [gedaagde] en of deze bereid en in staat was om een eventuele aanzienlijke restschuld te betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral voorgespiegelde winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af. Het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen.
16. Door de hiervoor omschreven nalatigheden is Dexia naar het oordeel van de kantonrechter tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [gedaagde] in de fase die voorafging aan de totstandkoming van de overeenkomst. Aldus heeft Dexia jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld en is zij aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel. Daarbij dient echter tevens in aanmerking te worden genomen dat [gedaagde] ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de negatieve gevolgen van zijn keuze tot deelname aan de overeenkomsten. Immers heeft [gedaagde] in het risico van een negatieve afloop van de overeenkomst - waarop [gedaagde] blijkens de overgelegde brochure, zij het summier en in versluierde bewoordingen, wel gewezen is - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien, of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de risico's. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter echter aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als consument.
17. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, is de kantonrechter van oordeel dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het nadeel tussen partijen aldus moet worden verdeeld dat voor risico en rekening van [gedaagde] komt het bedrag van de door haar betaalde inleg en dat voor het overige het op de transacties geleden verlies voor rekening en risico komt van Dexia.
18. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering zal worden afgewezen. Dit brengt tevens mee dat niet voldaan is aan de voorwaarde waaronder Dexia haar vordering heeft gewijzigd, zodat die gewijzigde eis niet aan de orde komt.
19. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten.
Beslissing
De kantonrechter
Wijst de vorderingen af;
Veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] en stelt deze vast op € 540,-- wegens salaris van de gemachtigde.
.
Dit vonnis is gewezen door mr. Von Maltzahn, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2005.