ECLI:NL:RBSGR:2005:AU8797
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van den Bergh
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling tussen vader en minderjarigen na echtscheiding met financiële en psychische complicaties
In deze zaak verzoekt de vader om een omgangsregeling met zijn drie minderjarige kinderen na de echtscheiding in 2001. De vader heeft sinds de scheiding omgang gehad met de kinderen, maar na eind 2004 heeft de moeder geweigerd om mee te werken aan de regeling. De vader vermoedt dat dit verband houdt met zijn financiële problemen en zijn onvermogen om kinderalimentatie te betalen. Hij erkent dat zijn huidige partner lijdt aan een psychiatrische aandoening, maar betwist dat dit de oorzaak is van de omgangsproblemen. De moeder daarentegen stelt dat de kinderen zelf hebben aangegeven geen omgang meer te willen met de vader, en dat de nieuwe partner van de vader een negatieve invloed heeft gehad op de kinderen.
De rechtbank heeft de minderjarigen gehoord en vastgesteld dat er bij hen weerstand is tegen de omgang met de vader. De rechtbank oordeelt dat de omgang in het belang van de kinderen moet zijn, en dat de huidige situatie niet bevorderlijk is voor hun welzijn. De vader heeft geprobeerd om de kinderen te betrekken bij gesprekken over de situatie, maar de rechtbank concludeert dat de angst en onvrede bij de kinderen niet genegeerd kunnen worden. De rechtbank wijst het verzoek van de vader af en stelt dat de minderjarigen voorlopig vrijgelaten worden om de vader te bezoeken wanneer zij dat willen. De proceskosten worden gecompenseerd, en de vader wordt niet veroordeeld in de kosten van de procedure.
De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de emotionele en psychologische veiligheid van de minderjarigen in omgangsregelingen, vooral in situaties waar er sprake is van financiële en psychische complicaties.