ECLI:NL:RBSGR:2005:AU9577

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2562
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling van een aanvraag tot wijziging verblijfsvergunning en de rechtsgeldigheid van bekendmaking

In deze zaak heeft eiser, een Thaise nationaliteit, bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser had op 27 oktober 2002 een aanvraag ingediend tot wijziging van zijn verblijfsvergunning, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat de leges niet waren voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser niet binnen de gestelde termijn was ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring door verweerder. Eiser betoogde dat het primaire besluit niet rechtsgeldig was bekendgemaakt, waardoor de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift niet was aangevangen. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van het besluit naar het laatst bekende adres van eiser rechtsgeldig was, ondanks dat eiser zich had uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift was aangevangen op 20 maart 2003 en dat het bezwaarschrift, gedateerd op 11 december 2003, te laat was ingediend. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij in verzuim was geweest. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

Rechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 05/2562 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1969, van Thaise nationaliteit en wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. H.J. Walrave, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Reede, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 27 oktober 2002 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd, verleend onder de beperking ‘verblijf bij partner C’, in de beperking ‘arbeid in loondienst’. Bij besluit van 19 maart 2003, verzonden naar het laatst bekende adres van eiser, heeft verweerder voornoemde aanvraag niet in behandeling genomen wegens het niet voldaan hebben van de leges. Bij bezwaarschrift van
11 december 2003 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar ingediend. De gronden zijn ingediend bij brief van 24 december 2003 en aangevuld bij brief van 13 oktober 2004. Het bezwaar is bij besluit van 7 januari 2005 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij beroepschrift van 17 januari 2005 heeft eiser tegen het besluit van 7 januari 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 4 februari 2005. Op 20 april 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 18 mei 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was als tolk ter zitting aanwezig P. Suwannaphoom.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaar niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen. Blijkens een uittreksel van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van D van 13 januari 2004 blijkt dat eiser sedert 28 januari 2003 is uitgeschreven en met onbekende bestemming is vertrokken. Op 3 juli 2003 heeft eiser zich ingeschreven bij een andere GBA, te weten B. Het besluit van 19 maart 2003 is overeenkomstig artikel 3.104, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 en het beleid neergelegd in hoofdstuk B1/4.5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 verzonden naar het laatst bekende adres van eiser. Aangezien op dat moment geen gemachtigde bekend was en eiser heeft verzuimd een ander adres door te geven, geldt de verzending van het besluit naar het laatst bekende adres als rechtsgeldige bekendmaking van het besluit.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door verweerder. Blijkens de beroepsgronden en de ter zitting gegeven toelichting daarop betoogt eiser primair dat het primaire besluit niet rechtsgeldig bekend is gemaakt en dat de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift derhalve nimmer is aangevangen. Verweerder heeft het besluit ten onrechte op de voet van artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000 naar het oude adres van eiser verzonden. In de tijd dat eiser uitgeschreven was uit de GBA heeft hij zich verschillende malen telefonisch gewend tot de vreemdelingendienst te Hilversum met het verzoek hem bekend te maken hoe het met de zaak stond. Verweerder had de primaire beschikking, mede gelet op de regelmatige telefonische contacten met eiser aan hem in persoon kunnen en moeten uitreiken, door hem telefonisch te ontbieden. In het bestreden besluit is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan eisers stelling inzake de telefonische contacten en heeft verweerder niet geïnformeerd of deze telefoongesprekken geregistreerd staan.
Indien er vanuit wordt gegaan dat het besluit wel rechtsgeldig is uitgereikt stelt eiser zich subsidiair op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. In het verweerschrift stelt verweerder dat eiser heeft nagelaten een nieuw adres op te geven. Met betrekking tot de telefonische contacten die eiser zou hebben gehad met de vreemdelingendienst merkt verweerder op dat het gestelde niet nader is onderbouwd en dat daaraan geen betekenis wordt toegekend.
III. OVERWEGINGEN
1. In geding is de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
2. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 vier weken. De termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die, waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
3. Gelet op de beroepsgronden ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of het primaire besluit rechtsgeldig bekend is gemaakt aan eiser.
4. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is geregeld dat de bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. Artikel 3:41, tweede lid, van de Awb stelt dat indien de bekendmaking van een besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, zij geschiedt op een andere geschikte wijze.
5. Artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000 bepaalt dat de beschikking ten aanzien van een vreemdeling die niet of niet langer woont op het door hem opgegeven adres, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, wordt bekendgemaakt door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
6. De rechtbank stelt vast dat artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000 betrekking heeft op de (gehele of gedeeltelijke) afwijzing van een aanvraag. In de onderhavige zaak gaat het echter niet om een afwijzing van de aanvraag, maar om buitenbehandelingstelling van de aanvraag.
7. De door verweerder ter zitting naar voren gebrachte extensieve interpretatie, inhoudende dat ‘beschikking waarbij de aanvraag geheel of gedeeltelijk is afgewezen’ dient te worden gelezen als ‘negatieve beschikking’, waaronder ook de beschikking waarbij de aanvraag buiten behandeling is gesteld valt, volgt de rechtbank niet. Redengevend daarvoor is dat de buiten behandelingstelling een andere juridische figuur is dan de afwijzing. Voorts bieden de Nota van Toelichting bij voornoemd artikel noch jurisprudentie aanknopingspunten voor de ruime interpretatie als door verweerder voorgestaan. Dit in aanmerking genomen heeft verweerder ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000.
8. Dit betekent dat ter beoordeling voorligt de vraag of het zenden van het primaire besluit naar het laatst bekende adres van eiser al dan niet als rechtsgeldige bekendmaking in de zin van artikel 3.41, tweede lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
9. Uit de bestreden beschikking komt naar voren dat verweerder de primaire beschikking naar het laatst bekende adres van eiser heeft verzonden ook al was uit de GBA gebleken dat eiser zich op 28 januari 2003 op dit adres had laten uitschrijven, terwijl bij diezelfde gelegenheid door hem geen nieuw GBA adres was opgegeven, en er ook geen gemachtigde van eiser bekend was. Eiser heeft niet gesteld dat hij in de telefonische contacten die hij, naar gesteld, met verweerder heeft gehad in januari 2003, aan verweerder kenbaar heeft gemaakt op welk adres hij wel verbleef. Onder die omstandigheden moet geoordeeld worden dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat door het verzenden van het besluit naar het laatst bekende adres van eiser, het besluit op andere geschikte wijze als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.41 van de Awb bekend is gemaakt.
10. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is derhalve aangevangen op 20 maart 2003, de dag nadat het besluit bekend is gemaakt en eindigde op 1 mei 2003.
11. Het bezwaarschrift is gedateerd op 11 december 2003. De bezwaartermijn is dus overschreden.
12. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
13. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat redelijkerwijs niet kan worden gezegd dat hij in verzuim is geweest. Hij heeft meermaals gebeld met de vreemdelingendienst om te vernemen of er al nieuws was en heeft steeds te horen gekregen dat hij moest wachten. Als het inderdaad zo is dat eiser ook na de beschikking van 19 maart 2003 heeft gebeld en hem daarbij niet meteen is gemeld dat de beschikking inmiddels verzonden was naar zijn oude adres, dan kan hem, mede gelet op het ontbreken van een postadres in die periode, in redelijkheid niet worden kwalijk genomen dat hij op de telefonische mededelingen vertrouwde en aannam dat er nog geen beslissing was.
14. Eisers grief faalt.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stellingen van eiser inzake de telefonische contacten te weinig concreet en onvoldoende aannemelijk gemaakt om daar de waarde aan te hechten die eiser hieraan gehecht wil zien. Eiser heeft niet aangegeven op welke momenten en met wie deze contacten precies hebben plaatsgevonden, en wat de inhoud hiervan precies is geweest. Eiser heeft ter zitting het verzoek aan de rechtbank gedaan hieromtrent een aantal naar de zitting meegebrachte getuigen te horen. Nu eiser niet conform artikel 8:60, vierde lid, van de Awb, de rechtbank en verweerder een week voor de zitting heeft meegedeeld dat hij getuigen zou meebrengen, heeft de rechtbank dit verzoek evenwel ter zitting afgewezen. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 19 maart 2003 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De recht¬bank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. Aan hetgeen overigens in beroep is aangevoerd komt de rechtbank gezien het voorgaande niet toe.
16. Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep ongegrond is.
17. Voor vergoeding van het griffierecht en een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
IV. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. drs. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. J. de Koogel, griffier en openbaar gemaakt op 23 augustus 2005
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op: 23 augustus 2005
Conc: SdK/DB
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.