ECLI:NL:RBSGR:2005:AV1889

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/4874, 02/82324
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling en verblijf bij ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aantal Soedanese eisers en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De eisers hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel medische behandeling en verblijf bij ouders. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten van de verweerder, waarin de aanvragen werden afgewezen, lijden aan een motiveringsgebrek. De rechtbank stelde vast dat de verweerder niet alle ingediende gronden van bezwaar had meegenomen in zijn beoordeling, wat in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kwamen de besluiten voor vernietiging in aanmerking.

De rechtbank overwoog verder dat de verweerder niet had aangetoond dat eiseres 1 in staat was om in haar land van herkomst de behandeling af te wachten van een door haar in te dienen aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Dit was een essentieel punt dat niet was beantwoord in het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank concludeerde dat de aanvragen van de overige eisers afhankelijk waren van de aanvraag van eiseres 1, waardoor ook de besluiten ten aanzien van hen niet in stand konden blijven.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de verweerder op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van de eisers. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door de overheid bij besluiten die de rechten van vreemdelingen raken, en de noodzaak om alle relevante feiten en omstandigheden in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 03 / 4874 (beroepszaak)
AWB 02 / 82324 (voorlopige voorziening)
uitspraak van enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 11 november 2005
in de zaak van:
A, geboren op [...] 1948, eiser / verzoeker, hierna te noemen eiser 1,
B, geboren op [...] 1954, eiseres / verzoekster, verder te noemen: eiseres 1,
C, geboren op [...] 1982, eiser / verzoeker, verder te noemen: eiser 2,
D, geboren op [...] 1983, eiseres/ verzoekster, verder te noemen: eiseres 2,
E, geboren op [...] 1985, eiseres / verzoekster, verder te noemen: eiseres 3,
F, geboren op [...] 1990, eiseres / verzoekster, verder te noemen eiseres 4,
allen van Soedanese nationaliteit en tezamen verder te noemen eisers,
gemachtigde: mr. E.H.F. van ‘t Hoff, advocaat te Leidschendam,
tegen:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M.K. Frijters, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser 1 en eiseres 1 hebben op 8 mei 2001 aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel medische behandeling. Op dezelfde datum hebben eiser 2 en eiseres 2, 3 en 4 aanvragen ingediend voor het doel verblijf bij ouders. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 8 oktober 2002 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 29 oktober 2002 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluiten van 24 december 2002 ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit op 21 januari 2003 beroep ingesteld.
1.2 Eisers hebben op 29 oktober 2002 verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de besluiten van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten. Eisers hebben op 21 januari 2003 verzocht om het petitum van dit verzoek te wijzigen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 21 september 2005. Eisers, met uitzondering van eiseres 4, zijn daar in persoon verschenen. De gemachtigde is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. De rechtbank zal het verzoek aanmerken als strekkende tot een verbod op uitzetting tot op het beroep is beslist.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (het mvv-vereiste).
2.3 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
2.4 In artikel 17 Vw en artikel 3.71, tweede lid, Vb zijn de categorieën vreemdelingen opgesomd aan wie het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen aan een vreemdeling, voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
2.5 Ingevolge B1/1.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) dient voor deze vrijstelling te worden beoordeeld of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag.
2.6 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat eisers niet in het bezit zijn van een geldige mvv en niet in aanmerking komen voor vrijstelling daarvan. Gebleken is dat eisers niet in aanmerking komen voor ontheffing van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw. Ten aanzien van eiser 1 en eiseres 1 wordt overwogen dat uit de adviezen van Bureau medische advisering (BMA) van 17 juli en 14 augustus 2002 blijkt dat zij in staat zijn om te reizen. Toepassing van het mvv-vereiste leidt niet tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarnaast is geen sprake van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.7 Eisers hebben hier in beroep het volgende tegen ingebracht. Het is wel degelijk gebleken dat eiseres 1 vanwege haar gezondheidstoestand niet in staat is om te reizen en derhalve in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw. Verwezen wordt naar het BMA-rapport van 17 juli 2002, waarin niet wordt aangegeven hoe lang de overbrugging moet zijn waarvoor eiseres 1 een voorraad medicijnen zou moeten meenemen. Voorts dient op grond van de hardheidsclausule aan het gezin hier te lande verblijf te worden toegestaan. Daarnaast zijn de bestreden besluiten in strijd met het recht op eerbiediging van het recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Bij terugkeer naar het land van herkomst bestaat voorts een reëel gevaar voor eisers om te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen als bedoeld in artikel 3 EVRM. Tenslotte heeft verweerder gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en is sprake van een ondeugdelijke motivering, nu is gebleken dat verweerder niet naar alle individuele aspecten van de zaak heeft gekeken.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Ten eerste dient te worden geconstateerd dat verweerder bij de beoordeling in het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden met alle ingediende gronden van bezwaar van eisers van 2 december 2002. Vaststaat dat eisers op 2 december 2002 twee verschillende versies van gronden van bezwaar hebben ingediend. De eerste versie betreft voornamelijk de gronden van bezwaar van eiser 2, de tweede versie geldt voor alle eisers gezamenlijk. Uit de bestreden besluiten blijkt dat verweerder slechts is ingegaan op voornoemde eerste versie. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij de tweede versie van de gronden van bezwaar wel heeft ontvangen en dat hij deze gronden derhalve verwijtbaar niet heeft betrokken bij het bestreden besluit. Verweerder heeft de rechtbank in dit kader verzocht om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
2.9 Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de bestreden besluiten lijden aan een motiveringsgebrek en zijn genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat ze voor vernietiging in aanmerking komen.
2.10 Ten aanzien van verweerders verzoek om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten alsnog in stand te laten, overweegt de rechtbank dat daartoe in deze zaak geen aanleiding bestaat. Hiervoor is het volgende redengevend.
2.11 Vast staat dat eisers niet beschikken over een geldige mvv. In geschil is ten eerste of aan eiseres 2, op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw, vrijstelling had moeten worden verleend van het mvv-vereiste.
2.12 Uit het BMA rapport van 17 juli 2002 blijkt dat eiseres 1 lijdt aan ijzergebreksbloedarmoede, waarvoor zij ijzertabletten krijgt, alsmede aan gyneacologische klachten. Eiseres 1 kan op basis van de huidige medische inzichten reizen, tenzij de waarde van het bloedgehalte 7,5 of lager bedraagt. Gelet op de chronische bloedarmoede is het aan te bevelen de ijzertabletten volgens voorschrift door te gebruiken om het bloedgehalte op peil te houden. Er kan eventueel een voorraad ijzertabletten ter overbrugging worden meegenomen. In het BMA-advies wordt vervolgens niet de vraag beantwoord of eiseres 1 in staat kan worden geacht in het land van herkomst de behandeling af te wachten van een door haar in te dienen mvv-aanvraag. Verweerder heeft deze vraag bij het verzoek om een advies van het BMA ook niet gesteld, terwijl dit blijkens het door verweerder gevoerde beleid zoals verwoord in B1/1.2.1 Vc, wel had moeten gebeuren. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van eiseres 1 ook op dit punt is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel en wegens strijd met artikel 7:12 Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Nu de aanvragen van eisers 1 en 2 en eiseressen 2, 3 en 4 afhankelijk zijn van de aanvraag van eiseres 1, kunnen ook de ten aanzien van hen genomen bestreden besluiten niet in stand blijven.
2.13 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
2.14 De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.15 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep
2.16 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb worden veroordeeld in de kosten die eisers hebben gemaakt en met toepassing van artikel 8:75, derde lid zal de rechtspersoon worden aangewezen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 322,-- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift) en € 322,-- in verband met het verzoek om voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.17 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, respectievelijk 8:82, vierde lid, Awb zal de Staat der Nederlanden worden aangewezen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
ten aanzien van de hoofdzaak:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op het bezwaarschrift van 29 oktober 2002 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 322,-- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 109,- aan eisers te vergoeden.
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 veroordeelt verweerder in de kosten ad 322,-- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem te voldoen;
3.8 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 109,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 11 november 2005, en uitgesproken in het openbaar, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Ypma, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.