ECLI:NL:RBSGR:2005:AV1922

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
142656 - FA RK 00-4090
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en rechtsgeldigheid van huwelijk tussen partijen met Soedanese achtergrond

In deze zaak verzoekt de man de rechtbank om zich onbevoegd te verklaren en de verzoeken van de vrouw af te wijzen, omdat hij stelt dat er sprake is van een non-existent huwelijk. Hij vraagt om een verklaring voor recht dat het huwelijk, dat op 14 februari 1991 in Khartoum (Soedan) zou zijn gesloten, nietig is. De vrouw daarentegen voert verweer en stelt dat het huwelijk rechtsgeldig is, onderbouwd met bewijsstukken, waaronder een huwelijkscertificaat van de St. Peter & Paul Church in Khartoum. De rechtbank behandelt de zaak op 25 november 2005, waarbij beide partijen en hun procureurs aanwezig zijn.

De rechtbank overweegt dat er een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit, wat het vermoeden van rechtsgeldigheid van het huwelijk ondersteunt. De man heeft echter verklaringen overgelegd van een Soedanese advocaat en een priester, die stellen dat het huwelijk niet in de kerkelijke registers voorkomt. De rechtbank oordeelt dat de overgelegde stukken van de man onvoldoende bewijs leveren om het vermoeden van rechtsgeldigheid te weerleggen. De rechtbank concludeert dat het huwelijk rechtsgeldig is en wijst het verzoek van de man af.

De rechtbank spreekt de echtscheiding uit en bepaalt dat de man een bijdrage van € 200 per maand moet betalen voor de verzorging van de minderjarige, en € 75 per maand als partneralimentatie aan de vrouw. De rechtbank compenseert de proceskosten, gezien de familierechtelijke aard van de procedure. De beslissing wordt uitgesproken op 9 december 2005 door mr. I. Obbink-Reijngoud, met mr. T.A.E. Scheers als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
7x
rekestnummer : FA RK 00-4090
zaaknummer : 142656
datum beschikking: 9 december 2005
BESCHIKKING op het op 4 juli 2000 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. R.B. van Heijningen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: voorheen mr. H.H. van Barendrecht, thans mr. A.H. van Haga.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift,
- een wijziging van het verzoekschrift,
- het verweerschrift,
- het faxbericht d.d. 29 september 2003 van de zijde van de man,
- het faxbericht d.d. 24 november 2005 van de zijde van de man, met bijlagen, waaronder een aanvullend verweerschrift.
De minderjarige van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te Khartoum (Soedan), heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 25 november 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen, vergezeld van hun (huidige) procureurs.
VERZOEK EN VERWEER
Het verzoek van de vrouw, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag over de minderjarige zal toekomen,
- vaststelling van een bijdrage ad € 200,-- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, bij vooruitbetaling te voldoen,
- vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ad € 75,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen,
- het gelasten van de verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De rechtbank begrijpt het verweer van de man aldus:
Primair verzoekt de man de rechtbank om zich onbevoegd te verklaren, althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen, nu er volgens hem sprake is van een non-existent huwelijk.
De man verzoekt voor dat geval voorts zelfstandig om een verklaring voor recht dat er een
non-existent huwelijk gesloten is tussen partijen op 14 februari 1991 te Khartoum (Soedan), althans het huwelijks nietig te verklaren.
Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, refereert de man zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de verzochte echtscheiding. Voorts is de man akkoord met de verzochte kinderbijdrage en partneralimentatie. De man voert thans nog verweer tegen het verzochte bevel tot verdeling van de huwelijksgemeenschap, kosten rechtens.
De vrouw voert verweer tegen de stelling van de man dat er sprake is van een non-existent huwelijk en tegen het daarmee samenhangende zelfstandig verzoek om een verklaring voor recht.
BEOORDELING
Blijkens de overgelegde bewijsstukken van de gemeente 's-Gravenhage heeft de man de Nederlandse nationaliteit en heeft de vrouw de Nederlandse en Soedanese nationaliteit.
De vrouw heeft een origineel "marriage certificate" overgelegd van de St. Peter & Paul Church te Khartoum (Soedan). Het huwelijk is ingeschreven in de Nederlandse openbare registers.
Volgens de man hebben partijen nimmer een rechtsgeldig huwelijk gesloten.
De man voert daartoe aan dat blijkens de overgelegde Soedanese huwelijksakte een zogenaamd "tribal" huwelijk is gesloten. Een dergelijk huwelijk is volgens de man alleen mogelijk tussen twee Soedanesen. Voorts is de overgelegde huwelijksakte volgens de man geen akte die voldoet aan de eisen die Soedan stelt aan dergelijke documenten. Een burgerlijk huwelijk hebben partijen niet gesloten, omdat een dergelijk huwelijk alleen gesloten kan worden door "the Khartoum Province Judge", aldus de man.
De vrouw stelt dat de man zich in 2000 uitdrukkelijk heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de echtscheiding en dat hij door het tijdsverloop, het recht heeft verwerkt het verweer te voeren zoals hij dit thans doet. De vrouw verwijst hierbij mede naar het verweer van de man met betrekking tot de verdeling, waarbij hij zich juist beroept op het Soedanese recht. Het verklaren voor recht dient volgens de vrouw in een afzonderlijke procedure te geschieden.
De procedure voor een burgerlijk huwelijk, welke dient te worden gesloten door "the Khartoum Province Judge", waarnaar de man verwijst, is blijkens het door de man overgelegde stuk een procedure voor een "non-moslim-marriage". Daarvan is volgens de vrouw alleen sprake als een moslim en een niet-moslim huwen. Partijen zijn echter beide rooms-katholiek. Zij zijn ook voor een
rooms-katholieke kerk gehuwd en hebben een certificaat overgelegd, welke is gestempeld door de betreffende kerk. Het huwelijk is volgens de vrouw derhalve rechtsgeldig gesloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 5 lid 1 van de Wet Conflictenrecht Huwelijk wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar van de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of rechtsgeldig is geworden als zodanig erkend.
Ingevolge artikel 5 lid 4 van voornoemde wet wordt een huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
De rechtbank zal derhalve bij de beoordeling van de vraag of tussen partijen een rechtsgeldig huwelijk is voltrokken het materiële Soedanese huwelijksrecht toepassen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat partijen in Soedan geen burgerlijk huwelijk hebben gesloten, nu nergens uit blijkt dat het huwelijk is gesloten ten overstaan van een rechter, hetgeen aldaar bij burgerlijke huwelijken wel gebruikelijk is.
Voorts dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van een kerkelijk huwelijk, aangezien dergelijke huwelijken onder bepaalde voorwaarden in Soedan ook rechtsgeldig kunnen worden gesloten.
Onweersproken is dat beide partijen behoren tot de rooms-katholieke godsdienstige gemeenschap. Blijkens het NMML 1926 behoort de rooms-katholieke kerk tot de zogenaamde 'excepted communities'. Deze 'excepted communities' zijn bevoegd huwelijken te voltrekken als beide aanstaande echtgenoten tot dezelfde godsdienstige gemeenschap behoren. De rooms-katholieke kerk is daarnaast tevens gemachtigd huwelijken te voltrekken als de aanstaande echtgenoten niet tot dezelfde godsdienstige gemeenschap behoren.
De door de vrouw overgelegde originele akte is afgegeven door de St. Peter & Paul Church, hierna te noemen: de kerk. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat deze kerk een katholieke kerk is. In de door de man overgelegde verklaring van een priester van deze kerk wordt ook gesproken over "the Catholic Church".
Nu er, gelet op het bovenstaande, een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit, is de rechtbank van oordeel dat het huwelijk vermoed kan worden rechtsgeldig te zijn.
Voorts overweegt de rechtbank dat de man verklaringen heeft overgelegd van een Soedanese advocaat en een priester van de kerk. Hierin staat vermeld dat de namen van partijen en hun huwelijk niet voorkomen in het huwelijksregister van de kerk. Voorts heeft de man verklaard dat de Soedanese Ambassade aan de man heeft laten weten dat het certificaat niet als een juridisch stuk kan worden aangemerkt.
Nu er een originele huwelijksakte is, afgegeven door een kerk behorend bij de gezamenlijke godsdienst van partijen, acht de rechtbank de door de man overgelegde stukken en zijn stellingen onvoldoende bewijs om het vermoeden dat het huwelijk rechtsgeldig is te weerleggen. Van verklaringen van de Soedanese Ambassade is geen bewijs overgelegd en het feit dat het huwelijk thans niet voorkomt in registers van de kerk wil niet zeggen dat het huwelijk destijds niet aldaar is gesloten.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het huwelijk tussen partijen rechtsgeldig is gesloten en als zodanig dient te worden erkend. De rechtbank verwerpt daarmee het betreffende primaire verweer van de man en wijst op grond daarvan ook zijn zelfstandige verzoek af.
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op 14 februari 1991 te Khartoum (Soedan) met elkaar gehuwd. Zij hebben één thans nog minderjarig kind, te weten van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te Khartoum (Soedan).
Echtscheiding
Nu de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Door de vrouw zijn geen omstandigheden gesteld waaruit kan worden geconcludeerd of de vrouw de sterkste band heeft met Nederland dan wel met Soedan.
Krachtens de Wet van 25 maart 1981, houdende regeling van het conflictenrecht inzake ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed en de erkenning daarvan, is echter onder alle omstandigheden Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Immers heeft de vrouw met Nederland de sterkste band dan vindt artikel 1, lid 1, aanhef en onder a, van genoemde wet toepassing, terwijl als de vrouw met Soedan de sterkste band heeft artikel 1, lid 1, aanhef en onder b, genoemd verzoek beheerst.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Gezag over de minderjarige
De vrouw heeft gesteld dat het in het belang van de minderjarige is dat zij alleen met het gezag over hem wordt belast.
De man heeft verklaard dat de minderjarige met beide ouders een hechte band heeft en dat reeds gelet daarop het niet in het belang van de minderjarige is dat alleen de vrouw met het gezag over hem wordt belast. De man heeft op de zitting verklaard dat de omgang tussen hem en de minderjarige goed loopt en dat daar ook overleg over plaatsvindt, hetgeen de vrouw niet heeft betwist.
De rechtbank overweegt als volgt.
De hoofdregel is dat de ouders na echtscheiding gezamenlijk met het gezag belast blijven. Het verzoek van de vrouw om met het éénhoofdig gezag over de minderjarige te worden belast wordt, gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, als niet voldoende gemotiveerd afgewezen, nu aan het verzoek geen feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit kan worden afgeleid dat éénhoofdig gezag in het belang van de minderjarige is.
Kinderbijdrage
Nu de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal de rechtbank op grond van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86, Nederlands recht toepassen.
Het verzoek kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Partneralimentatie
Nu de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek.
Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 8 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86, Nederlands recht toepassen.
Het verzoek kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Verdeling
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot verdeling van de gemeenschap.
Gelet op de overgelegde stukken en verklaringen van partijen acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de vrouw pas ruim na de huwelijkssluiting de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
Nu noch door de man, noch door de vrouw is gesteld dat zij hun vermogensrechtelijke verhouding ten tijde van de huwelijkssluiting geregeld hebben door aan te wijzen aan welk recht deze onderworpen is, en zij voorts geen gemeenschappelijke nationaliteit bezaten ten tijde van de huwelijkssluiting dan wel kort daarna, is het eerste huwelijksdomicilie bepalend voor het tussen de echtgenoten geldende huwelijksgoederenregime.
Partijen verschillen van mening over de plaats van hun eerste huwelijksdomicilie. Vaststaat dat de vrouw vanaf de geboorte en de man vanaf 1985 in Soedan heeft gewoond. Partijen hebben vervolgens na de huwelijkssluiting op 14 februari 1991 nog tot maart 1992 - toen het arbeidscontract van de man afliep - in Soedan gewoond. Daarna hebben partijen in Nederland, Soedan en Mozambique gewoond en sinds in ieder geval enige jaren wonen partijen in Nederland.
Reeds gelet op het feit dat partijen na de huwelijkssluiting ruim een jaar in Soedan hebben gewoond is de rechtbank van oordeel dat Soedan geacht kan worden het eerste huwelijksdomicilie te zijn.
Partijen verschillen van mening of zij meteen na de huwelijkssluiting de bedoeling hadden om in Nederland te gaan wonen. Beantwoording van deze vraag kan naar het oordeel van de rechtbank echter in het midden blijven. Ook indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord dient, gelet op de feitelijke situatie, Soedan als het eerste huwelijksdomicilie te worden aangemerkt.
Het huwelijksgoederenregime van de echtgenoten wordt derhalve beheerst door Soedanees recht, nu kennelijk het eerste huwelijksdomicilie van de echtgenoten in Soedan is gelegen.
Gelet op het Soedanese recht zijn partijen gehuwd met als huwelijksgoederenstelsel de algehele scheiding van goederen. Niet is gesteld dat partijen een afwijkend huwelijksgoederenregime zijn overeengekomen. De rechtbank zal het verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap derhalve afwijzen.
Kostenveroordeling
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
BESLISSING
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op 4 juli 1991 te Khartoum (Soedan);
bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te Khartoum (Soedan), aan de vrouw, die de minderjarige verzorgt en opvoedt, (bij co-ouderschap eventueel: medeverzorgt en opvoedt)zal betalen een bedrag van € 200,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 75,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Obbink-Reijngoud, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2005.