ECLI:NL:RBSGR:2005:AX9099

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/944 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag en afkoopsom alimentatie in geschil

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag die aan eiseres is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst voor het jaar 2000. De centrale vraag is of eiseres bij de verdeling van de gemeenschap van goederen een belaste afkoopsom van alimentatie van ƒ 62.500 heeft genoten. Eiseres, die de bewijslast draagt, heeft niet kunnen aantonen dat er een andere afspraak is gemaakt dan die in de notariële akte van verdeling en levering is vastgelegd. De rechtbank oordeelt dat de notariële akte bepalend is voor de afspraken tussen partijen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij onder druk de akte heeft ondertekend en dat de voorwaarden niet duidelijk waren, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een wilsgebrek of dwaling die tot vernietiging van de overeenkomst zou kunnen leiden.

De rechtbank concludeert dat de schuld van eiseres aan haar ex-echtgenoot van ƒ 112.500 voor een deel, groot ƒ 62.500, is verrekend met de afkoopsom van de alimentatie. Eiseres is derhalve belasting verschuldigd over deze afkoopsom, wat de inspecteur terecht heeft nagevorderd. De rechtbank wijst het beroep van eiseres ongegrond en verklaart dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/944 IB/PVV G D1
Uitspraakdatum: 25 november 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], kantoor [Plaats], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van € 89.473.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de verweerder bij de uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2005 te Den Haag. Partijen zijn daar verschenen.
Op 14 september 2005 is van eiseres een stuk binnengekomen bij de rechtbank. Gelet op het bepaalde in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb, is dit stuk niet tijdig bij de rechtbank ingekomen. Nu het stuk tijdens het onderzoek ter zitting niet beschikbaar was en verweerder daarvan geen kennis heeft kunnen nemen kan de rechtbank op het stuk geen acht slaan.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
Eiseres is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [echtgenoot]. Het huwelijk en de gemeenschap van goederen werden ontbonden door de inschrijving van een beschikking van echtscheiding, gegeven door de rechtbank te Rotterdam op [datum], in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [....] op [datum]. In deze beschikking werd onder meer vastgelegd dat [echtgenoot] aan eiseres ƒ 1.700 per maand aan alimentatie voor haar levensonderhoud diende te voldoen.
Tot de gemeenschap van goederen behoorde het recht van erfpacht van een perceel grond, waarop de voormalige echtelijke woning is gelegen, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Bij de akte van verdeling en levering, verleden op 28 december 2000, is de woning toebedeeld aan eiseres, zulks onder de verplichting om voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen de aan de woning verbonden hypothecaire lening alsmede onder de verplichting om wegens overbedeling uit te keren aan [echtgenoot] een bedrag van ƒ 50.000. Per saldo resteerde daarna een overbedeling van eiseres, groot ƒ 62.500.
In de akte is met betrekking tot de door [echtgenoot] (in de akte aangeduid als comparant sub 2) aan eiseres (in de akte aangeduid als comparante sub 1) te betalen alimentatie het volgende opgenomen:
“Het bedrag dat de comparant sub 2 aan de comparante sub 1 zal betalen voor haar levensonderhoud bedraagt een duizend zevenhonderd gulden (ƒ 1.700,00) per maand. Dit bedrag zal als volgt worden voldaan: maandelijks een duizend driehonderd gulden (ƒ 1.300,00) en het restant middels een afkoopsom van tweeënzestig duizend vijfhonderd gulden (ƒ 62.500,00). De comparant sub 2 zal de gemelde afkoopsom aan de comparante sub 1 uitbetalen, te verrekenen met de helft van de overwaarde van het pand ad eenhonderdtwaalfduizend vijfhonderd gulden (ƒ 112.500,00), zodat per saldo blijft te verrekenen vijftig duizend gulden (ƒ 50.000).”
Aan eiseres is voor het jaar 2000 geen aangiftebiljet uitgereikt. Zij heeft voor dat jaar evenmin aangifte gedaan. De aangifte van [echtgenoot] voor het jaar 2002 was voor verweerder aanleiding het hiervoor genoemde bedrag van ƒ 62.500 alsnog aan te merken als door eiseres in 2000 genoten inkomen ter vervanging van alimentatie-uitkeringen, te belasten naar het bijzondere tarief van artikel 57, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Op grond daarvan heeft hij de in geschil zijnde navorderingsaanslag opgelegd.
Voor de jaren 2001 tot en met 2004 heeft eiseres wel aangifte gedaan. Daarin vermeldt zij als door haar ontvangen alimentatie uitkeringen in 2001 en 2002: 12 X ƒ 1.300 en in 2003 en 2004: 12 X ƒ 1.304.
Het geschil
In geschil is het of eiseres bij de verdeling van de gemeenschap van goederen een belaste afkoopsom van alimentatie ten bedrage van ƒ 62.500 heeft genoten. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe het volgende aan.
[echtgenoot] en eiseres hebben iets anders afgesproken dan in de akte staat vermeld. De afspraak was dat eiseres het bedrag van ƒ 62.500 schuldig bleef en daarop per maand ƒ 400 zou aflossen, welke aflossing zou worden verrekend met de haar toekomende alimentatie van ƒ 1.700 per maand. Eiseres heeft de akte onder druk ondertekend; bij afwezigheid van haar advocaat heeft zij niet begrepen dat de afwijkingen ten opzichte van de eerdere conceptakte zulke grote gevolgen voor haar zouden hebben.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres het bedrag van ƒ 62.500 niet schuldig is gebleven en dat zij heeft ingestemd met een afkoop van een gedeelte van de maandelijkse alimentatie-uitkeringen waardoor deze zijn verminderd van ƒ 1.700 tot ƒ 1.300. Verweerder grondt zijn standpunt op de tekst van de akte van verdeling en levering en de door eiseres voor de jaren 2001 tot en met 2004 aangegeven alimentatie-uitkeringen.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Eiseres, op wie in deze de bewijslast rust, is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat een andere afspraak over de voldoening van het bedrag van ƒ 62.500 is gemaakt dan die, welke blijkt uit de akte van verdeling en levering. De omstandigheid dat de onder de feiten geciteerde passage uit de akte van verdeling en levering in het concept van deze akte, welk concept in kopie tot de gedingstukken behoort, nog niet voorkwam, doet aan dit oordeel niet af, omdat een notariële akte bepalend is voor hetgeen partijen zijn overeengekomen. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd kan voorts niet worden afgeleid dat sprake is van een wilsgebrek als bedoeld in artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) of van dwaling in de zin van artikel 6:228 BW, laat staan van een vernietiging van de overeenkomst op grond van één van deze bepalingen.
Gelet op het vorenstaande moet het ervoor worden gehouden dat de uit de overbedeling van eiseres voortvloeiende schuld aan [echtgenoot] van ƒ 112.500 voor een gedeelte, groot ƒ 62.500, is verrekend met een door [echtgenoot] aan eiseres te betalen afkoopsom van een gedeelte van de door hem verschuldigde alimentatie-uitkeringen.
Eiseres is over de afkoopsom belasting verschuldigd, welke belasting verweerder terecht heeft nagevorderd. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat tegenover de verschuldigdheid van belasting over de afkoopsom staat dat eiseres over de maandelijkse alimentatie-uitkering minder belasting betaalt dan zij zonder afkoopsom zou hebben moeten betalen.
Het beroep is ongegrond.
3. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. G.J. van Leijenhorst, T. van Rij en J.P.F. Slijpen. De beslissing is op 25 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.