ECLI:NL:RBSGR:2005:AX9691
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Punt
- Rechtspraak.nl
Bepaling van het Nederlanderschap na naturalisatie op basis van onjuiste personalia
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 april 2005 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een persoon die stelt sinds 11 juni 1999 in het bezit te zijn van de Nederlandse nationaliteit. De verzoeker, die in 1993 asiel had aangevraagd onder gedeeltelijk valse personalia, betoogde dat de intrekking van zijn naturalisatie onterecht was, omdat deze zou plaatsvinden zonder belangenafweging en met terugwerkende kracht. De rechtbank overwoog dat de invoering van artikel 14 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) per 1 april 2003 zich verzet tegen het onterecht wegvallen van rechtsgevolgen van een naturalisatie-KB, zelfs als blijkt dat de aanvrager zijn aanvraag steunde op onjuiste personalia. De rechtbank stelde vast dat de Staat niet kon aantonen dat het Nederlanderschap nooit was verkregen, en dat de rechtszekerheid van de verkrijging van het Nederlanderschap gewaarborgd moest blijven. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker, ondanks de onjuiste personalia, recht had op de Nederlandse nationaliteit en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De Staat werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die in totaal €1.084,75 bedroegen.