ECLI:NL:RBSGR:2005:AX9691

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 april 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
234107
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van het Nederlanderschap na naturalisatie op basis van onjuiste personalia

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 april 2005 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een persoon die stelt sinds 11 juni 1999 in het bezit te zijn van de Nederlandse nationaliteit. De verzoeker, die in 1993 asiel had aangevraagd onder gedeeltelijk valse personalia, betoogde dat de intrekking van zijn naturalisatie onterecht was, omdat deze zou plaatsvinden zonder belangenafweging en met terugwerkende kracht. De rechtbank overwoog dat de invoering van artikel 14 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) per 1 april 2003 zich verzet tegen het onterecht wegvallen van rechtsgevolgen van een naturalisatie-KB, zelfs als blijkt dat de aanvrager zijn aanvraag steunde op onjuiste personalia. De rechtbank stelde vast dat de Staat niet kon aantonen dat het Nederlanderschap nooit was verkregen, en dat de rechtszekerheid van de verkrijging van het Nederlanderschap gewaarborgd moest blijven. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker, ondanks de onjuiste personalia, recht had op de Nederlandse nationaliteit en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De Staat werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die in totaal €1.084,75 bedroegen.

Uitspraak

JKL
rekestnummer: 04.930
zaaknummer: 234107
datum beschikking: 28 april 2005 (bij vervroeging)
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht – enkelvoudige kamer
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. M. Wiersma te Rotterdam,
procureur: mr. L.M. Bruins,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te ’s-Gravenhage,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. A. Onotafe-Nederveen.
1. de procedure:
1.1 Verzoeker heeft op 20 december 2004 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij sinds 11 juni 1999 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
1.2 De Staat heeft bij brief van 28 februari 2005 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Hij meent dat het verzoek dient te worden afgewezen.
1.3 De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op 7 april 2005. Mr. M. Wiersma is namens verzoeker verschenen. Namens de Staat is mr. drs. A. Onotafe-Nederveen verschenen.
2. de beoordeling:
2.1 Verzoeker is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) geboren. Op 1 december 1963 heeft hij onder de personalia [personalia X], geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] (Joegoslavië) in Nederland verzocht om toegelaten te worden als vluchteling en heeft hij een verblijfsvergunning aangevraagd. Deze vergunning is hem per 1 december 1996 verleend. Vervolgens heeft hij op 2 april 1999 bij de gemeente [woonplaats] een verzoek om naturalisatie ingediend. Bij Koninklijk Besluit van 11 juni 1999 is het Nederlanderschap verleend aan [personalia X].
2.2 Naar aanleiding van op 27 mei 2004 bij het Ministerie voor Vreemdelingenzaken en Integratie binnengekomen informatie is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek gedaan naar de identiteit van verzoeker. Daaruit is vervolgens gebleken dat verzoeker niet [personalia X] is geheten, maar [naam verzoeker]. Ook is uit dit onderzoek komen vast te staan dat de door hem opgegeven geboorteplaats en de namen van zijn ouders niet juist zijn. Verzoeker is uiteindelijk bij brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 25 oktober 2004 bericht dat het Koninklijk Besluit van 11 juni 1999, waarbij aan [personalia X] het Nederlanderschap werd verleend, geen rechtsgevolg heeft, omdat de persoon die in het betreffende besluit wordt vermeld een andere persoon is dan verzoeker.
2.3 Verzoeker voert het volgende aan.
* Hij heeft in 1993 onder gedeeltelijk valse personalia asiel aangevraagd. Hij deed dit omdat hij wilde voorkomen dat hij zou worden teruggezonden naar Duitsland, in welk land hij reeds asiel had aangevraagd. Op zijn asielaanvraag in Duitsland was nog niet beslist. Hij was echter niet in staat de uitkomst van de procedure aldaar nog langer af te wachten, omdat hij zich een gevangene voelde. Indien hij de kazerne in het voormalige Oost-Berlijn, waar hij was geplaatst in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag, verliet, werd hij - op basis van zijn uiterlijk - bedreigd door neonazi's. Vervolgens was er geen weg meer terug en moest hij wel verder leven onder die gedeeltelijk valse personalia. Er bestaat echter geen twijfel over dat met de personalia welke staan vermeld in het naturalisatie KB van 11 juni 1999, wordt verwezen naar verzoeker.
* Uit de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) kan niet worden afgeleid dat naturalisatie betrekking zou hebben op een naam en niet op een persoon. Het onthouden van rechtsgevolg aan het betreffende KB heeft het onpraktische en onwenselijke resultaat dat verzoeker, die feitelijk in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, het Nederlanderschap wordt ontnomen zonder dat daaraan enige belangenafweging is vooraf gegaan. Artikel 14 RWN staat daaraan in de weg.
* Nu het land waarvan verzoeker de nationaliteit had (Joegoslavië) niet langer bestaat, is het onduidelijk of verzoeker in aanmerking komt voor de nationaliteit van de nieuw gevormde staat. Het is daarom niet uitgesloten dat verzoeker staatloos is geworden.
* Tenslotte moet de intrekking van verzoekers nationaliteit gezien worden als een sanctie. Uit art. 6 EVRM vloeit voort dat een sanctie in overeenstemming met de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding dient te worden vastgesteld. Nu door de minister zonder belangenafweging wordt geconstateerd dat naturalisatie nooit heeft plaats gevonden, is toetsing door de rechter onmogelijk gemaakt.
2.4 Verweerder heeft een en ander gemotiveerd bestreden.
2.5 De rechtbank overweegt als volgt.
Sinds de inwerkingtreding van de herziene RWN op 1 april 2003 heeft de Minister op grond van het bepaalde in artikel 14 lid 1 RWN de mogelijkheid de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap in te trekken, indien deze berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit, óók indien gepleegd vóór 1 april 2003. De intrekking van het Nederlanderschap werkt op grond van artikel II van de Overgangsbepalingen niet verder terug dan tot en met het tijdstip waarop de herziene RWN in werking is getreden. De intrekking is niet mogelijk indien sedert de verkrijging of verlening een periode van twaalf jaar is verstreken, behoudens indien de betrokken persoon is veroordeeld voor misdrijven als bedoeld in de Wet oorlogsstrafrecht, de Uitvoeringswet folteringsverdrag en de Uitvoeringswet genocideverdrag.
2.6 De vraag is aan de orde of de invoering van artikel 14 RWN per 1 april 2003 zich verzet tegen het alsnog van rechtswege wegvallen van het rechtsgevolg dat is verbonden aan een naturalisatie-KB, met terugwerkende kracht tot de datum van dat KB, ingeval na de inwerkingtreding van dat artikel 14 is gebleken dat de aanvrager van de naturalisatie zijn/haar aanvrage destijds (bewust) heeft doen steunen op onjuiste personalia.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat de vraag bevestigend moet worden beantwoord, op grond van het navolgende.
2.8 Lid 3 van dat art. 14 bepaalt: "Het Nederlanderschap wordt niet verloren dan krachtens een van de bepalingen van dit hoofdstuk." In de Tweede Kamer merkte staatssecretaris Cohen op 17 februari 2000 (Handelingen TK 51-3681) bij de behandeling van het betrokken wetsvoorstel 25891 het volgende op: "Het maatschappelijk belang van het bezit van een nationaliteit is groot. De verkrijging en het verlies ervan moeten met de grootst mogelijke zorgvuldigheid en met de grootst mogelijke zekerheid behandeld worden. Zekerheid, zowel over het feit van de verkrijging of het verlies, als over het tijdstip waarop die verkrijging of dat verlies intreedt. … Ook bij het verlies van het Nederlanderschap moet die zekerheid in acht worden genomen. De artikelen 14 en 15 trachten dat te garanderen."
2.9 Het standpunt van de Staat dat er geen Nederlanderschap wordt verloren, omdat dit - los van artikel 14 RWN - geacht wordt nimmer te zijn verkregen, druist aldus in tegen de rechtszekerheid die met de invoering van genoemd artikel 14, in het bijzonder lid 3, werd beoogd. Dat standpunt kan dan ook niet worden aanvaard. Met een en ander is een onthouding van rechtsgevolg - die volledig terugwerkt - aan een naturalisatie-KB niet te rijmen, aangezien die wijze van verlies van het Nederlanderschap in het geheel niet in de RWN is geregeld. Die rechtsfiguur berustte op jurisprudentie van deze rechtbank die voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat artikel 14 is ontwikkeld, toen de RWN nog niet de mogelijkheid kende om een naturalisatie-KB in te trekken, indien (blijkt dat) de naturalisatie op basis van valse personalia werd verkregen.
2.10 Gegeven dat verzoekers naturalisatie-KB niet is ingetrokken - waartoe het bekend worden van de valsheid van zijn personalia eventueel aanleiding zou kunnen geven - is het verzoek gegrond.
2.11 De rechtbank zal haar beschikking - zoals gevraagd - uitvoerbaar bij voorraad verklaren op de voet van artikel 288 Rv. en zal de Staat in de kosten veroordelen.
BESCHIKKENDE:
De rechtbank:
- stelt vast dat [verzoeker] vanaf 11 juni 1999 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
- veroordeelt de Staat in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van verzoeker begroot op euro 241,-- aan verschotten (griffierecht) en euro 904,-- aan salaris voor de procureur. De Staat wordt, gelet op de aan verzoeker verleende toevoeging, mitsdien veroordeeld om te voldoen:
a. aan de griffier van deze rechtbank:
- euro 180,75 voor in debet gesteld griffierecht;
- euro 904,-- voor salaris van de procureur van verzoeker;
in totaal derhalve euro 1.084,75 met welk bedrag de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig de wet;
b. aan verzoeker:
- euro 60,25 voor niet in debet gesteld griffierecht;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Punt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.