ECLI:NL:RBSGR:2005:BA2546

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 mei 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/757080-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Quadekker
  • B. Ferenschild
  • C. Glass
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leidinggeven aan illegale arbeid en valsheid in geschrift door een uitzendbureau

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de verdachte die feitelijk leiding heeft gegeven aan meerdere strafbare feiten gepleegd door ABS Groep Dienstverlening, een uitzendbureau. De verdachte was zich ervan bewust dat vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel in Nederland arbeid verrichtten. De rechtspersoon heeft valse documenten opgemaakt, waaronder mandagenstaten en kasbewijzen, om de illegale status van deze werknemers te verdoezelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het belang van de openbare orde heeft geschonden door deze illegale arbeid te faciliteren, wat ook de mogelijkheid van de overheid om een effectief beleid te voeren tegen illegaal verblijf ondermijnt. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan overtredingen van de bouwverordening door zonder vergunning meerdere panden te gebruiken voor huisvesting van meer dan vier personen, wat leidde tot slechte woonomstandigheden.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 21 maanden geëist, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van €1.000,-. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het faciliteren van illegale arbeid en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft daarnaast geldboetes opgelegd voor de overtredingen van de bouwverordening. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen gelast, die gebruikt zijn bij de gepleegde feiten.

De uitspraak benadrukt de ernst van het faciliteren van illegale arbeid en de gevolgen daarvan voor de samenleving, evenals de noodzaak om de rechtsorde te handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757080-04
's-Gravenhage, 3 mei 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 18 en 19 april 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.F. Degen, advocaat te Wateringen, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Meissen heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 6 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en terzake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van ? 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp vermeld onder nummer 3, zal worden verbeurd verklaard alsmede dat het onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp vermeld onder nummer 2, zal worden teruggegeven aan de verdachte.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is tenlastegelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair, 2 primair, 3 eerste en derde cumulatief / alternatief, 4 en 6 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Blijkens de wetsgeschiedenis is artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht een geprivilegieerd delict ten opzichte van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Nu beide strafbepalingen aan de verdachte zijn tenlastegelegd, dient naar het oordeel van de rechtbank de verdachte te worden vrijgesproken van die onderdelen van het onder 1 tenlastegelegde feit die betrekking hebben op het personen via een bedrijf dan wel meerdere bedrijven, arbeid doen verrichten.
Naar het oordeel van de rechtbank dient onder het "arbeid doen verrichten" niet alleen te worden begrepen het in de gelegenheid stellen van die illegale personen om bij in de tenlastelegging genoemde bedrijven arbeid te verrichten, maar ook het (doen) vervoeren van die personen naar die bedrijven.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting alsmede de inhoud van het dossier is komen vast te staan dat de verdachte woonruimte heeft verhuurd aan [HB]. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat [HB] wederrechtelijk in Nederland verbleef. De verdachte dient van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad behoeft de organisatie niet een louter misdadige (hoofd)doelstelling te hebben. Wel moet echter zijn komen vast te staan dat de organisatie mede het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven in die zin dat dit één van de doelstellingen van die organisatie is. Op grond van het dossier alsmede het onderzoek ter terechtzitting van 18 april 2005 is komen vast te staan dat de organisatie als genoemd in het onder 4 aan de verdachte tenlastegelegde feit, een samenstel is van medewerkers van een legaal bedrijf dat in drukke periodes te kampen had met een tekort aan legale witwerkende arbeidskrachten. In deze periodes heeft deze organisatie niet geschroomd illegaal in Nederland verblijvende personen in te zetten om dit tekort aan arbeidskrachten op te vullen. Mede gelet op het relatief geringe aantal illegalen (voor zover dat uit de bewijsmiddelen blijkt) dat is ingezet en de geringe totale opbrengsten voor de organisatie van de inzet van illegaal in Nederland verblijvende personen, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat de organisatie het oogmerk had, zoals in artikel 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht bedoeld, op het plegen van de misdrijven als nader omschreven in het onder 4 tenlastegelegde feit. De rechtbank kan niet uitsluiten dat indien wel tijdig voldoende legale werknemers voorhanden zouden zijn geweest, de strafbare feiten achterwege zouden zijn gebleven.
Verweer onrechtmatig verkregen bewijs.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de verdachte het verweer gevoerd dat de staandehouding op 14 januari 2004 van een tiental personen die zich in een personenbusje van ABS Dienstverlening B.V. bevonden, op onrechtmatige gronden heeft plaatsgevonden. Hiertoe heeft de raadsvrouw gesteld dat genoemde controle niet is uitgevoerd op basis van een verdenking van overtreding van de Vreemdelingenwet, terwijl er op grond van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht geen controlebevoegdheid bestaat. De raadsvrouw is van mening dat de staandehouding is geschied zonder een daartoe verleende bevoegdheid, waardoor ook het verkregen bewijsmateriaal vruchten zijn van die onrechtmatigheid en derhalve niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Voorts heeft de raadsvrouw van de verdachte het verweer gevoerd dat deels op basis van - als gevolg van de onrechtmatige staandehouding - onrechtmatig verkregen informatie er door de rechter-commissaris een machtiging is verstrekt voor een bevel tot het opnemen van telecommunicatie met betrekking tot de verdachte. Op grond hiervan dient de verleende machtiging ook als onrechtmatig te worden aangemerkt. Zelfs indien de machtiging tot opnemen van telecommunicatie wel gebaseerd kon worden op de door de staandehouding verkregen informatie, dient deze machtiging als onrechtmatig te worden beoordeeld nu het enkele feit dat op 14 januari 2004 vijf illegaal in Nederland verblijvende personen in een personenbusje van ABS Dienstverlening B.V. werden aangetroffen, niet kan leiden tot een verdenking ten aanzien van de verdachte van overtreding van artikel 197a, dan wel artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat aldus op het moment waarop het openbaar ministerie vorderde dat de rechter-commissaris machtiging zou verlenen voor een bevel tot opnemen van telecommunicatie, er onvoldoende verdenking was dat verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt aan een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden komt de raadsvrouw tot de conclusie dat de machtiging voor een bevel tot opnemen van telecommunicatie ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering onrechtmatig is geweest, waardoor alle opgenomen telefoongesprekken vruchten zijn van die onrechtmatigheid en derhalve niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
De rechtbank verwerpt bovengenoemd verweer en overweegt daartoe het navolgende.
Op 14 januari 2004 is een aantal personen dat zich in een personenbusje van ABS Dienstverlening B.V. bevond, door de politie staande gehouden en is naar persoonlijke gegevens gevraagd. Uit het dossier is gebleken dat de op grond van een verdenking tegen [MO] staande gehouden personen, zijn aangemerkt als getuigen. De rechtbank stelt voorop dat bedoelde controle van persoonsgegevens zoals die in de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden, kennelijk is gebaseerd op artikel 49 e.v. van de Vreemdelingenwet 2000. Wat daar ook van zij, vast staat dat het niet verdachte is die rechtstreeks door de door hem beweerde onrechtmatigheid is getroffen. Bewijsuitsluiting is derhalve niet aan de orde.
Aangaande het verweer van de raadsvrouw dat de door de rechter-commissaris verleende machtiging voor een bevel tot het opnemen van telecommunicatie ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering onrechtmatig is geweest, overweegt de rechtbank allereerst dat het openbaar ministerie gerechtigd was de informatie die verkregen is als gevolg van de staandehouding op 14 januari 2004 aan te voeren ter ondersteuning van de vordering tot verlening van de machtiging.
Op basis van informatie uit het proces-verbaal van de politie Haaglanden van 30 januari 2004 met nummer 1513/2003/65628, betreffende de aanvraag bevel ex artikel 126m/n Sv heeft het openbaar ministerie gevorderd dat de rechter-commissaris een machtiging ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering zou verlenen met betrekking tot een telefoonnummer op naam van verdachte. Uit dit proces-verbaal blijkt onder meer dat ene [MO], tegen wie een strafrechtelijk onderzoek liep terzake van, kort gezegd, overtreding van de artikelen 197a, b en/of c van het Wetboek van Strafrecht, in ieder geval in 2003 eigenaar was van een aantal panden die werden gebruikt voor kamerverhuur aan illegalen, waaronder de panden aan de [adres 1] en [adres 2] te 's-Gravenhage. Op 27 november 2003 zijn er in genoemde panden controles geweest waarbij er op beide adressen meerdere illegaal in Nederland verblijvende personen zijn aangetroffen. Nadat op 6 januari 2004 twee personen uit het perceel [adres 1] te 's-Gravenhage zijn gevolgd en door de politie werd geconstateerd dat deze personen door een personenbusje met het opschrift ABS rent werden opgehaald en gebracht naar een bedrijf te Stompwijk, heeft de politie op 14 januari 2004 wederom twee personen uit het perceel [adres 1] gevolgd. Deze personen stapten wederom in een personenbusje met gelijkluidend opschrift. Nadat nog enkele andere personen in het personenbusje waren ingestapt, zijn al deze personen staande gehouden waarbij alle personen verklaarden werkzaam te zijn voor het loonbedrijf van [verdachte]. Later bleken vijf personen die zich in het betreffende personenbusje bevonden, illegaal in Nederland te verblijven. Mede gelet op de omstandigheid dat op 30 januari 2004 is gebleken dat [verdachte] stond ingeschreven op het adres [adres 1] te 's-Gravenhage - in onderling verband en samenhang bezien met de hiervoor genoemde omstandigheden - was er naar het oordeel van de rechtbank op het moment waarop het openbaar ministerie de rechter-commissaris vorderde een machtiging ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering te verlenen, voldoende verdenking dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van in het proces-verbaal genoemd artikel 197a en/of 140 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de machtiging voor een bevel tot opnemen van telecommunicatie door de rechter-commissaris op rechtmatige gronden is verleend en ziet de rechtbank geen aanleiding te komen tot uitsluiting van enig bewijsmiddel.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het onder 2 subsidiair, 3 tweede en vierde cumulatief / alternatief en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging.
Tijdens diverse getapte telefoongesprekken die door verdachte zijn gevoerd, is door de verdachte gesproken over 'kaçak'. Ter terechtzitting is door de verdediging gesteld - en desgevraagd door de tolk bevestigd - dat het Turkse woord 'kaçak' in het Nederlands de betekenis heeft van een persoon die wederrechtelijk in Nederland verblijft - zijnde een illegaal -, dan wel de betekenis heeft van een persoon die zwart werkt. Door de verdediging is aangevoerd dat indien tijdens de getapte telefoongesprekken door de verdachte of zijn medeverdachten wordt gesproken over 'kaçak', dit woord volgens verdachte is gebruikt in de betekenis van een persoon die zwart werkt. Verdachte heeft niet geweten, noch ernstige redenen kunnen hebben om te vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde personen wederrechtelijk in Nederland verbleven, aldus de verdediging.
Naar aanleiding van dit verweer heeft de beëdigd vertaler Turks een aantal, door de advocate van verdachte aangewezen tapgesprekken beluisterd. Het betreft een tiental telefoongesprekken waaraan verdachte heeft deelgenomen en waarin volgens de in het dossier opgenomen al dan niet vertaalde uitgewerkte tekst gesproken wordt over "illegaal" of "illegalen". Genoemde tolk constateert dat in twee van de tien beluisterde gesprekken het woord 'kaçak' en 'kaçakler' voorkomt. In de overige acht gesprekken, waarvan een deel overigens in het Nederlands is gevoerd, komt het woord 'kaçak' of een afleiding daarvan niet voor. Reeds hieruit volgt dat het verweer geen doel kan treffen. Bedoelde tolk concludeert immers dat verdachte in bedoelde tekst gesprekken onder meer heeft gesproken over "turist" dat volgens de tolk in de context van het gesprek 'de illegale' betekent en bovendien het Nederlandse woord "illegaal" heeft gebruikt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan meerdere strafbare feiten gepleegd door ABS Groep Dienstverlening, een uitzendbureau waarvoor hij werkzaam was. Die rechtspersoon heeft tezamen met anderen een aantal vreemdelingen zonder verblijfstitel voor Nederland, krachtens overeenkomst arbeid doen verrichten, terwijl verdachte als feitelijk leidinggever wist dat deze vreemdelingen geen geldige verblijfstitel hadden. Bovendien heeft de rechtspersoon mandagenstaten en kasbewijzen valselijk opgemaakt alsmede een vals afschrift van een identiteitsbewijs en een valse arbeidsovereenkomst voorhanden gehad teneinde te verbloemen dat genoemde illegaal in Nederland verblijvende personen voor die rechtspersoon arbeid verrichtten. Door op de hiervoor omschreven wijze hier te lande illegaal verblijvende personen arbeid te laten verrichten, heeft verdachte het belang dat de openbare orde heeft bij uitblijven van dergelijke arbeid geschonden. Dat belang is gelegen in de mogelijkheid voor de overheid om een beleid te voeren dat gericht is op de bestrijding van illegaal verblijf van personen in Nederland en bescherming van de publieke kas. Dit beleid heeft de verdachte met zijn handelwijze doorkruist. Voorts hebben verdachte en zijn mededaders de inleners in de gelegenheid gesteld een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel te behalen ten opzichte van inleners die geen gebruik maken van laagbetaalde illegale werknemers. Naast bovengenoemde misdrijven heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen op grond van de bouwverordening van de gemeente Den Haag. Hij heeft steeds zonder gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders meerdere panden in gebruik gehad waarin aan meer dan vier personen verblijf werd verschaft. Aldus is door toedoen van verdachte een situatie ontstaan waarin personen onder slechte omstandigheden gehuisvest werden.
De rechtbank neemt eveneens in ogenschouw dat de rol van verdachte ten opzichte van die van zijn mededaders een relatief grote is geweest.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals na te melden, een passende reactie vormt.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 3 verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit aan de verdachte toebehorende voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 2.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 51, 62, 197b, 197c en 225 (oud) van het Wetboek van Strafrecht;
- 6.1.1 en 12.1 van de Bouwverordening van de gemeente Den Haag.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair, 2 primair, 3 eerste en derde cumulatief / alternatief, 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 subsidiair, 3 tweede en vierde cumulatief / alternatief en 5 tenlastegelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 2 subsidiair:
Medeplegen van er een gewoonte van maken een ander, die zich wederrechtelijk verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst arbeid doen verrichten terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 3 tweede en vierde cumulatief / alternatief:
Medeplegen van valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
en
Opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid (oud), van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 5:
Overtreding van een voorschrift genoemd in artikel 6.1.1., eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Den Haag, vijfmaal gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte terzake van de onder 2 subsidiair en 3 tweede en vierde cumulatief / alternatief bewezen verklaarde feiten tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot ZES MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 13 april 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 16 april 2004,
welke voorlopige hechtenis werd opgeheven met ingang van : 22 april 2004;
veroordeelt de verdachte terzake van de onder 5 bewezenverklaarde feiten tot:
vijf geldboetes van elk ? 200,-, bij gebreke van betaling en verhaal telkens te vervangen door hechtenis voor de duur van VIER DAGEN;
verklaart verbeurd het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 3;
gelast de teruggave aan de verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Quadekker, voorzitter,
Ferenschild en Glass, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kleijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2005.