ECLI:NL:RBSGR:2006:AV0870

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1544
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verstrekking leefgelden aan ex-ama’s en de rol van de gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de verstrekking van leefgeld aan een ex-ama, A, geboren op 18 december 1987. A had verzocht om een voorlopige voorziening om de verstrekking van leefgeld te continueren tot er op haar bezwaar was beslist. De Minister van Justitie en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) waren betrokken bij deze procedure. A ontving een mededeling van de Stichting Nidos dat per 18 december 2005 de verstrekking van het leefgeld zou worden beëindigd. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie had A geregistreerd met een geboortedatum van 1 januari 1986, terwijl het COA haar geboortedatum als 18 december 1987 had vastgesteld. Dit leidde tot een situatie waarin A geen recht had op een verblijfsvergunning en buiten de doelgroep viel voor het project terugkeer ex-ama’s.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het COA enkel bevoegd was om de leefgelden aan ex-ama’s te beëindigen, maar niet om deze te verstrekken of te continueren. De Minister van Justitie was de juiste instantie om de leefgelden te verstrekken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie als uitgangspunt moesten worden genomen, en dat A op basis daarvan als geboren op 18 december 1987 moest worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat A, nu zij achttien jaar was geworden, geen recht meer had op de verstrekking van leefgeld, aangezien deze van rechtswege was geëindigd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen grondslag was voor de continuering van de leefgelden aan A.

De uitspraak benadrukt het belang van consistente leeftijdsregistratie door bestuursorganen en de gevolgen van mandaatverlening in het bestuursrecht. De voorzieningenrechter stelde vast dat de Minister van Justitie en het COA op goede gronden de gemeentelijke basisadministratie als uitgangspunt hadden genomen voor de geboortedatum van A. De uitspraak heeft implicaties voor de behandeling van aanvragen van ex-ama’s en de verantwoordelijkheden van de betrokken bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: Awb 06/1544
Datum uitspraak: 19 januari 2006
Uitspraak
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 en artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op 18 december 1987,
v-nummer 2007.46.7292,
Burger van Mauritanië,
verzoekster,
gemachtigde mr. J.J. Eizenga,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. C.G. Zandee,
juridische adviseur bij de afdeling Juridische en Internationale Zaken van de Directie Justieel Jeugdbeleid.
Het procesverloop
Bij brief van 19 december 2005 heeft verzoekster het Ministerie van Justitie, directie Vreemdelingenbeleid verzocht om binnen vijf dagen na dagtekening van het verzoek mede te delen of het door Stichting Nidos verstrekte leefgeld dat verzoekster ontvangt, na 18 december 2005 wordt gecontinueerd. Daarbij heeft verzoekster aangegeven dat indien niet binnen vijf dagen op dit verzoek wordt gereageerd, dit zal worden gezien als een fictieve weigering.
Op 27 december 2005 heeft verzoekster bij het Ministerie van Justitie, directie Vreemdelingenbeleid bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij verzoekschrift van 27 december 2005 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de verstrekking van leefgeld aan haar wordt gecontinueerd tot op bezwaar is beslist.
Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 januari 2006. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 8:7 juncto 8:8, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank waarbij als eerste een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingesteld, de bevoegdheid verkrijgen om de verzoeken tot het treffen van de voorlopige voorzieningen te behandelen die tegen hetzelfde besluit zijn verzocht. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster op 15 december 2005 aan deze rechtbank heeft verzocht de voorlopige voorziening te treffen tegen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) dat de verstrekking van leefgeld aan haar zal worden gecontinueerd tot op het bezwaar van 14 december 2005 is beslist. Nu er sprake is van samenhangende zaken acht de voorzieningenrechter zich derhalve ook bevoegd om de onderhavige zaak te behandelen.
2. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoekster op 27 december 2005 heeft verzocht de voorlopige voorziening te treffen hangende het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit van 27 december 2005. Ingevolge artikel 6:2, aanhef, en onder b, van de Awb wordt met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Derhalve voldoet de verzochte voorlopige voorziening aan het connexiteitsvereiste.
3. Verzoekster heeft de mededeling gekregen van stichting Nidos dat per 18 december 2005 de verstrekking van het leefgeld aan haar wordt beëindigd. Verweerder betwist echter dat er sprake is van een spoedeisend belang in de onderhavige zaak, aangezien de betalingssystematiek van Stichting Nidos zodanig is dat verzoekster in december 2005 nog leefgeld heeft ontvangen. Bovendien heeft verzoekster de mogelijkheid tot opvang gekregen bij het asielzoekerscentrum te Wageningen, zodat onduidelijk is waarom een beslissing op het verzoek om doorbetaling van het leefgeld niet zou kunnen worden afgewacht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het stopzetten van de leefgelden een zo ingrijpend karakter dat verzoekster belang heeft om op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over haar huidige leef- en woonsituatie en over het al dan niet aanspraak kunnen blijven maken op doorbetaling van de leefgelden. Verzoekster heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening. De stelling van verweerder dat de in het verzoek van 19 december 2005 genoemde termijn van 5 dagen om te beslissen onredelijk kort is, wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op het bovenstaande, dan ook niet gevolgd.
4. Getoetst dient te worden of de verstrekking van leefgeld aan verzoekster, direct dan wel middels stichting Nidos, gecontinueerd dient te worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de dossierstukken kan worden geconcludeerd dat verzoekster voogdijpupil is geweest van stichting Nidos en in dat kader leefgeld heeft ontvangen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat verzoekster staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie met als geboortedatum 18 december 1987 en dat de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie voor stichting Nidos leidend zijn. Uitgaande van die geboortedatum is verzoekster op 18 december 2005 achttien jaar, en dus meerderjarig geworden. Op die datum eindigt dan ook, ingevolge de “Beleidsregels beëindiging verstrekking leefgelden aan ex-ama’s” van rechtswege de voogdij, die de grondslag vormt voor betaling van leefgeld door stichting Nidos. Een besluit tot beëindiging van de betaling van leefgelden is dan ook niet vereist, bovendien bestaat er volgens verweerder evenmin een grondslag voor continuering van verstrekking van de leefgelden aan verzoekster.
6. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij door inconsequente leeftijdsregistratie bij de verschillende bestuursorganen tussen de wal en het schip dreigt te geraken. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft verzoekster op basis van een leeftijdsonderzoek geregistreerd als geboren op 1 januari 1986, terwijl het COA haar heeft geregistreerd op de door verzoekster gestelde geboortedatum 18 december 1987. Verzoekster maakt nu aan de ene kant geen recht op een verblijfsvergunning regulier, onder de beperking “voortgezet verblijf” en aan de andere kant valt zij buiten de doelgroep waarvoor het “Project terugkeer ex-alleenstaande minderjarige asielzoekers (ex-ama’s)” is opgezet.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het besluit van de Minister van Justitie van 19 november 2004 (nr. 5329852/05/DJJ), houdende verlening van mandaat aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers tot het nemen van besluiten inzake beëindiging van het verstrekken van leefgelden aan ex-ama’s alsmede verlening van procesbevoegdheid terzake (Mandaatbesluit COA), wordt aan het bestuur van het COA mandaat verleend van de bevoegdheid om besluiten te nemen ter uitvoering van de beleidsregels van de Minister van Justitie tot beëindiging van verstrekking van leefgelden aan ex-ama’s
8. Mandaatverlening heeft tot gevolg dat een bevoegdheid wordt uitgeoefend door een ander op naam en onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan, waaraan deze bevoegdheid is geattribueerd. Omdat bij mandaatverlening de verantwoordelijkheid voor de uitoefening van de bevoegdheid niet verschuift, blijft de beslissing van de mandataris een beslissing van de mandant. Daarom dient dan ook de mandant en niet de mandataris als verwerend orgaan te worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het Mandaatbesluit COA volgt dat het COA, de mandataris, enkel bevoegd is de leefgelden aan ex-ama’s te beëindigen en niet om de leefgelden te verstrekken of te continueren. De bevoegdheid om de leefgelden aan ex-ama’s te verstrekken of te continueren valt derhalve, gelet op het hier bovenstaande, onder de competentie van de mandans. Derhalve is verweerder bevoegd om de leefgelden aan ex-ama’s te verstrekken of te continueren.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie als uitgangspunt heeft genomen bij de vaststelling van verzoeksters geboortedatum. Daaruit volgt dat hij verzoekster heeft aangemerkt als geboren op 18 december 1987.
10. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent dat voorop wordt gesteld dat met het begrip “basisadministratie” tot uitdrukking is gebracht dat deze administratie een informatiefunctie heeft ten behoeve van alle organen binnen de overheid en de semi-overheid. De (semi-)overheidsorganen dienen de voor hen relevante algemene persoonsgegevens in beginsel te ontlenen aan deze basisadministratie. Dit brengt mee dat de opgenomen persoonsgegevens aan hoge eisen van betrouwbaarheid moeten voldoen, te meer nu afname van de gegevens doorwerking kent in de vaststelling van rechten en plichten die in de wederzijdse verhouding tussen burger en overheid bestaan.
Mede in dit licht kan het niet zo zijn dat de betreffende bestuursorganen in het onderhavige geval verschillende geboortedata hanteren, waardoor verzoekster tussen de wal en het schip dreigt te geraken. De voorzieningenrechter is, evenals verweerder, van oordeel dat uit dient te worden gegaan van één en dezelfde geboortedatum.
11. Het vorengaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie als uitgangspunt te nemen en verzoekster de geboortedatum 18 december 1987 toe te kennen.
Te meer nu de grondslag aan de door de IND vastgestelde geboortedatum van verzoekster, door de resultaten van het herbeoordelingonderzoek van het leeftijdsonderzoek, is komen te vervallen, hetgeen door de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie ter zitting is erkend. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie op 12 maart 2001 met betrekking tot verzoekster een leeftijdsonderzoek heeft laten plaatsvinden. Uit de conclusies van dit leeftijdsonderzoek volgt dat “[...] rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van minderjarigheid ten tijde van de asielaanvraag, hoewel meerderjarigheid zeker niet uit te sluiten is.” Op 9 november 2005 heeft de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie een radiologisch herbeoordelingonderzoek van de oorspronkelijke resultaten van het eerste leeftijdsonderzoek laten plaatsvinden. Uit de conclusies van dit leeftijdsonderzoek volgt dat “[...] de herbeoordeling kan niet anders worden geïnterpreteerd als dat minderjarigheid uitgesloten is en dat betrokkene meerderjarig is.” Uit de conclusie die de radioloog, drs. H.Th. van der Pas, naar aanleiding van de resultaten van het herbeoordelingonderzoek trekt blijkt dat, door de discrepantie tussen de oorspronkelijke beoordeling van het leeftijdsonderzoek van 21 maart 2001 en de herbeoordeling van datzelfde leeftijdsonderzoek op 9 november 2005, “beide conclusies niet tegelijkertijd mogelijk zijn zodat niets anders meer rest dan te verklaren dat zowel de oorspronkelijke beoordeling als de herbeoordeling onbruikbaar zijn en terzijde gelegd dienen te worden.”
Nu aangenomen dient te worden dat de onderzoeksresultaten van het oorspronkelijk leeftijdsonderzoek en de resultaten van het herbeoordelingonderzoek beide onbruikbaar zijn, heeft verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, terecht de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie als uitgangspunt genomen. Derhalve zal de voorzieningenrechter als geboortedatum van verzoekster 12 december 1987 aanmerken.
12. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat uit de “Beleidsregels beëindiging verstrekking leefgelden aan ex-ama’s” (kenmerk 5318904/04/DJJ) volgt dat, ten aanzien van het beëindigen van het leefgeld er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen ex-ama’s die voor 21 augustus 2005 achttien jaar zijn geworden en zij die na 21 augustus 2005 de achttien jarige leeftijd hebben bereikt. Voor de ama’s die op 21 augustus 2005 of later achttien jaar zijn geworden, eindigt het leefgeld automatisch bij het bereiken van de leeftijd van achttien jaar. Hier is geen beëindigingbeschikking voor nodig. Deze ex-ama’s vallen niet onder de doelgroep van de ministeriele opdracht die het COA is gaan uitvoeren. Het leefgeld van ex-ama’s die vóór 21 augustus 2005 achttien jaar zijn geworden, wordt daarentegen per beëindigbeschikking beëindigd.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan de voorzieningenrechter niet anders dan concluderen dat het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk zal worden verklaard nu immers door verweerder geen beëindigbesluit met betrekking tot het stopzetten van de leefgelden behoefde te worden genomen, aangezien verzoekster, gelet op de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie, na 21 augustus 2005 de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en de verstrekking van leefgeld aan verzoekster derhalve van rechtswege is geëindigd.
14. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan dan ook niet worden ingewilligd. Voor vergoeding van het griffiegeld of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2006 in tegenwoordigheid van L.E. Huberts als griffier.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.