RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 06/3326 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1964, van gestelde Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. R.H. Wormhoudt, advocaat te Amsterdam,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.S. Willems, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Verweerder heeft op 13 oktober 2005 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd. Deze maatregel is op 16 januari 2006 opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Eiser heeft daarbij verzocht om een schadevergoeding.
Bij faxbericht van 19 januari 2006 heeft verweerder bericht dat de maatregel ex artikel 59 Vw op 16 januari 2006 is opgeheven.
Vervolgens heeft de rechtbank eiser de gelegenheid geboden om binnen twee werkdagen schriftelijk te reageren op de door verweerder verstrekte voortgangsgegevens en daarbij gemotiveerd aan te geven, waarom de behandeling van het vervolgberoep ter zitting niet achterwege mag blijven, alsmede of de vreemdeling in persoon door de rechtbank gehoord wil worden.
Eiser heeft op 19 januari 2006 hierop gereageerd.
De rechtbank heeft op 23 januari 2006 het vooronderzoek gesloten en daarbij op grond van artikel 96, eerste lid, Vw bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege blijft.
Verweerder heeft op 30 januari 2006 een nader stuk in het geding gebracht.
Bij faxbericht van 31 januari 2006 heeft de gemachtigde van eiser medegedeeld niet ter zitting te verschijnen.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank van 31 januari 2006.
Eiser en zijn gemachtigde zijn aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het ingestelde beroep tegen de voortduring van de bewaring is, nadat verweerder de bewaring op 16 januari 2006 had opgeheven, ingetrokken, behoudens voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding.
Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Eiser heeft de rechtbank verzocht schadevergoeding toe te kennen. Bij uitspraak van de rechtbank van 13 januari 2006 is de opheffing van bewaring bevolen. Direct na ontvangst van de uitspraak is door eisers gemachtigde telefonisch contact gezocht en verkregen met de Penitentiaire Inrichting. Eveneens is telefonisch contact gezocht met de Vreemdelingenpolitie te Amsterdam, hetgeen niet heeft geleid tot overleg. Eisers gemachtigde heeft per fax de uitspraak op gelijke datum om 16.59 uur aan de Penitentiaire Inrichting te Tilburg verzonden. Om 17.09 uur is de uitspraak per fax aan de Dienst Vreemdelingenpolitie te Amsterdam toegestuurd. In het weekend van 14 en 15 januari 2006 is telefonisch overleg met de Penitentiaire Inrichting noch de Vreemdelingendienst mogelijk geweest. Op maandag 16 januari 2006 is eiser – nadat er weer beroep was gesteld – eerst om 17.30 uur in vrijheid gesteld.
Verweerder heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Bij rechtelijke uitspraak van 13 januari 2006 is per direct de opheffing van de maatregel bevolen. De uitspraak is op een zodanig tijdstip ontvangen dat het administratief niet meer mogelijk was om de bewaring op die dag daadwerkelijk op te heffen. De maatregel is bij eerstvolgende mogelijkheid, te weten maandag 16 januari 2006, opgeheven.
Met betrekking tot eisers verzoek om een schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat bij de uitspraak van vrijdag 13 januari 2006 per direct de opheffing van de maatregel is bevolen. Met betrekking tot de tijd die is verstreken voordat de opheffing daadwerkelijk op 16 januari 2006 is geëffectueerd overweegt de rechtbank dat er van uitgegaan dient te worden dat aan verweerder enige tijd wordt gegund om administratieve opheffingshandelingen te kunnen verrichten. De rechtbank is in dat verband van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd in zijn stelling dat maandag 16 januari 2006 de eerstvolgende mogelijkheid is geweest om de bewaring op te heffen, nu de rechtbank haar uitspraak op vrijdag 13 januari 2006 om 15.57 uur, derhalve nagenoeg aan het einde van de werkdag, heeft gefaxt. Dat de opheffing op maandag vervolgens feitelijk eerst om 17.30 plaatsvond leidt niet tot de conclusie dat daarmee sprake is van zodanige overschrijding van voormelde aan verweerder te gunnen termijn dat dient te worden geconcludeerd dat eiser door de onderhavige gang van zaken in zijn belangen is geschaad zodanig dat zulks schadevergoeding wettigt.
Nu naar het oordeel van de rechtbank geen grond bestaat voor het toekennen van schadevergoeding dient het verzoek daartoe te worden afgewezen.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Gorter, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2006, in tegenwoordigheid van K. el Mourabit, als griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.