ECLI:NL:RBSGR:2006:AV3935

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1560, 06/1559, 06/2088
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J. Recourt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Guinese vreemdeling met betrekking tot leeftijdsonderzoek en zorgvuldigheid van het besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 februari 2006 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van eiser, een Guinese vreemdeling. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend na de toegang tot Nederland te zijn geweigerd op 15 november 2005. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser beoordeeld in het licht van de zorgvuldigheid van het leeftijdsonderzoek dat door de verweerder is uitgevoerd. Eiser heeft betoogd dat het leeftijdsonderzoek niet op een zorgvuldige wijze is uitgevoerd, en dat de resultaten daarvan niet als bewijs voor zijn meerderjarigheid kunnen dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser als meerderjarig moet worden aangemerkt, en dat de door eiser ingebrachte stellingen niet zijn weerlegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat de verweerder zich dient te vergewissen van de zorgvuldigheid van elk onderzoek waarvan hij de resultaten aan een besluit ten grondslag legt. Hierdoor is het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder tevens veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 966,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en
artikel 8:70 van de Awb jo artikel 96 en artikel 106 van de Vw 2000
reg. nrs.: AWB 06/1560 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 06/1559 VRONTN (beroep asiel)
AWB 06/2088 VRONTN (beroep vrijheidsontnemende maatregel)
V-nr.: 270.939.8656
inzake: A, (door verweerder gesteld te zijn) geboren op [...] 1985, van Guinese nationaliteit, verblijvende in de Nieuwe Lloyd te Amsterdam, verzoeker/eiser, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. W.M. Hompe, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Verdoner, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 15 november 2005 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
2. Op 6 januari 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 januari 2006, uitgereikt op 5 januari 2006, waarbij de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen en ambtshalve is bepaald dat aan eiser geen verblijfsvergunning wordt verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw 2000. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van eiser achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening, alsmede het beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, is behandeld ter zitting van 26 januari 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevr. Diallo, tolk Pulaar.
5. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ASIELRELAAS
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Eiser behoort tot de Fula bevolkingsgroep. Eisers ouders zijn in 1997 bij één incident gedood. Eisers vader was een militair, luitenant bij de landmacht in Camp Alpha Yaya Diallo. Hij heeft met anderen een hoge militair van Soussou-afkomst gedood. De kinderen van deze militair hebben inmiddels hoge functies binnen de overheid. Zij zouden de dood van de vader willen wreken. Eisers vader is daarna gevlucht, zijn moeder is opgepakt en toen zijn vader weer terugkeerde is zijn moeder vrijgelaten. Eisers ouders zijn kort na de terugkeer van eisers vader in hun woning gedood door zeven mannen, waarvan een deel gekleed in uniformen van het Guinese leger. Deze mannen hebben ook eisers oudere zuster meegenomen. Zij heeft twee maanden gevangen gezeten in de Siriti-gevangenis. Na haar vrijlating is eiser met zijn oudere zuster naar B vertrokken. Drie jaar later, in 2000, kregen eiser en zijn zuster in hun woning in B een dreigbrief. Er werd gedreigd eiser en zijn zuster te doden. Eiser en zijn zus hebben een andere woning gezocht omdat de huiseigenaar hen had weggezonden. In de laatste maanden van 2004 heeft eiser in B drie dagen in een kamer vastgezeten. Eiser liep elke dag over een inofficiële weg. De vader van C heeft eiser drie dagen vastgehouden omdat hij als Fula niet over die weg mocht lopen. Eiser werd twee keer per dag geslagen en kreeg restjes te eten. Na drie dagen is eiser vrijgelaten. Vijf dagen voor zijn vertrek uit Guinee is weer een dreigbrief bezorgd bij het huis van eiser en zijn zuster. Zij werden wederom met de dood bedreigd.
III. OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN DE VERBLIJFSVERGUNNING
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Eiser is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. Eiser heeft zich in het beroepschrift -zakelijk weergegeven- de volgende gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw 2000 kan worden tegengeworpen. Verweerder is in het besluit niet ingegaan op de stellingen in de zienswijze dat niet inzichtelijk is hoe een foto op een origineel paspoort is aangebracht en dat hij is gearriveerd met een afschriftplichtige luchtvaartmaatschappij, zodat verweerder zijn verklaringen over de reisroute kan verifiëren. Voorts is de ongeloofwaardigheid in het besluit onvoldoende gemotiveerd aangezien eiser in de zienswijze wel nieuwe argumenten en informatie naar voren heeft gebracht. Eiser handhaaft het standpunt dat hij het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en dat het besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
Ten aanzien van zijn gestelde meerderjarigheid heeft eiser aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb, door niet te vergewissen of het leeftijdsonderzoek in het geval van eiser deugdelijk en zorgvuldig is uitgevoerd. Eiser heeft gewezen op de ontwikkelingen op het gebied van het leeftijdsonderzoek. Eiser meent dat daarmee van zijn minderjarigheid moet worden uitgegaan.
4. Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit -samengevat- de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Voorts is de oprechtheid en geloofwaardigheid van eisers relaas ook anderszins aangetast. Eisers relaas ontbeert positieve overtuigingskracht. Niet alleen volhardt hij in zijn stelling dat hij minderjarig is, ook zijn de door hem aangedragen motieven om het land van herkomst te verlaten ongeloofwaardig. Eisers relaas is weinig concreet en deels gebaseerd op vermoedens. Verweerder heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat ook anderzins geen aanleiding bestaat om eiser als vluchteling aan te merken. Eisers verklaringen bevatten onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat hij zich als tegenstander van de Guineese autoriteiten heeft gemanifesteerd en dat hij daarom niet kan terugkeren naar Guinee. Afgezien van zijn verklaringen heeft eiser nimmer problemen ondervonden van de zijde van de autoriteiten. De verklaring van eiser over zijn Fula afkomst leiden evenmin tot de conclusie dat sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of van risico op een behandeling als wordt verboden door artikel 3 EVRM.
Er zijn geen omstandigheden die er toe leiden dat eiser in het bezit moet worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Uit het leeftijdsonderzoek is gebleken dat eiser meerderjarig is.
5. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
6. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
7. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
8. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is onze Minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
9. Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bepaalt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, slechts ambtshalve kan worden verleend onder een beperking -voorzover hier van belang- verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
10. Partijen worden allereerst verdeeld gehouden over de vraag of verweerder eiser een verblijfsvergunning op de a- en b-grond van artikel 29, eerste lid van de Vw 2000 heeft kunnen weigeren omdat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is.
11. Volgens bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dient de rechtbank bij toetsing de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet als maatstaf te hanteren het eigen oordeel over de geloofwaardigheid. Als maatstaf geldt de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder gelet diens motivering niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas kon komen.
12. Eiser heeft het volgende aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat verweerders conclusie over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
13. Allereerst is aangevoerd dat in het bestreden besluit de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 (de toerekenbaarheid van de documentloosheid) onvoldoende is gemotiveerd. In de zienswijze van 4 januari 2006 heeft eiser er op gewezen dat in het proces-verbaal van bevindingen van 15 november 2005 dat is opgesteld door R. Kerkman, deskundige A Documentenonderzoek bij de Koninklijke Marechaussee (KMAR), niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze op een Guinees paspoort de pasfoto wordt aangebracht. Voorts is niet ingegaan op eisers stelling dat hij met een paspoort Amsterdam is ingereisd met een afschriftplichtige luchtvaartmaatschappij en dat eisers verklaringen over zijn reisroute verifieerbaar zijn.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit afdoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat eiser ter staving van zijn asielaanvraag toerekenbaar onvoldoende bescheiden heeft overgelegd.
Daarbij heeft de rechtbank allereerst in aanmerking genomen dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser geen documenten heeft kunnen overleggen ter vaststelling van zijn nationaliteit en identiteit. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag een nationaal paspoort heeft overgelegd. In een proces-verbaal van bevindingen van de KMAR van 15 november 2005 is verklaard dat de personaliabladzijde in dit paspoort valselijk is opgemaakt. Blijkens het proces-verbaal is deze conclusie gestoeld op een drietal constateringen, waaronder de constatering dat de geïntegreerde foto in een afwijkende techniek is aangebracht ten opzichte van voorhanden zijnde specimen. Dat de KMAR dan wel de opsteller van het proces-verbaal deskundig is om reisdocumenten op echtheid te beoordelen is door eiser niet bestreden. Evenmin heeft eiser onderbouwd dat en waarom niet van de juistheid van de bevindingen neergelegd in het deskundigenbericht kan worden uitgegaan. De enkele opmerking dat uit het proces-verbaal niet duidelijk is op te maken op welke wijze de pasfoto in een origineel Guinees paspoort wordt aangebracht kan niet als onderbouwing worden aangemerkt. Gelet hierop heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat het door eiser overgelegde paspoort niet kan dienen ter vaststelling van zijn nationaliteit en identiteit en dat hij ter vaststelling daarvan geen documenten heeft overgelegd.
15. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser ter staving van zijn reis een boardingspass en twee tickets heeft overgelegd. Deze documenten zien op een deel van de door eiser per vliegtuig afgelegde reis naar Nederland. Niet in geschil is dat eiser ten aanzien van het door hem afgelegde overige traject geen documenten heeft overgelegd en dat hij daarover evenmin verifieerbare verklaringen heeft afgegeven. Gelet hierop heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat eiser ter vaststelling van zijn reisroute toerekenbaar onvoldoende documenten heeft overgelegd en dat hij onvoldoende inzicht heeft verschaft in de door hem naar Nederland gevolgde reisroute.
16. Nu eiser de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw 2000 niet op overige punten heeft bestreden is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit artikel in het bestreden besluit heeft kunnen tegenwerpen.
17. Het is bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat bij het niet voldoen aan het vereiste van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw 2000, van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht moet uitgaan. Ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede ingevolge de geschiedenis van de totstandkoming en de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, mogen dan geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen in het asielrelaas.
18. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zijn asielmotieven ongeloofwaardig zijn omdat in de zienswijze geen nieuwe informatie naar voren is gebracht waaruit geconcludeerd kan worden dat niet langer sprake is van onvoldoende onderbouwde vermoedens en speculaties.
19. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn zienswijze geen nieuwe, met stukken onderbouwde, informatie naar voren heeft gebracht. Wel heeft eiser een reden gegeven voor het niet kunnen verklaren over de datum waarop en de reden waarom zijn ouders zijn gedood. Verder heeft eiser gesteld dat hij naar vermogen heeft verklaard en dat hij de inhoud van de dreigbrieven heeft weergegeven.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser onvoldoende concrete verklaringen heeft afgelegd over de dood van zijn ouders en met name de twee dreigbrieven die hij in respectievelijk het jaar 2000 en 2005 heeft ontvangen. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eisers zienswijze op deze punten geen nieuwe informatie bevat die nopen tot een andere conclusie.
21. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is wegens het ontbreken van positieve overtuigingskracht.
22. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder zijn conclusie dat eisers relaas ongeloofwaardig is ook heeft gestoeld op de omstandigheid dat hij in zijn minderjarigheid volhardt terwijl leeftijdsonderzoek heeft uitgewezen dat hij als meerderjarig moet worden aangemerkt. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eisers zienswijze geen concrete aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan zijn meerderjarigheid. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting bevestigd dat eisers meerderjarigheid één van de elementen is op grond waarvan is geconcludeerd tot ongeloofwaardigheid van het relaas.
23. Zoals hieronder wordt overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder gelet op de door eiser ingebrachte stukken met de verwijzing naar het leeftijdsonderzoek, onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat eiser meerderjarig is. Deze omstandigheid leidt evenwel niet tot een vernietiging van het bestreden besluit op het punt van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft verweerder aan zijn conclusie dat eisers relaas ongeloofwaardig is meerdere overige argumenten ten grondslag gelegd en daarmee afdoende gemotiveerd dat het relaas ongeloofwaardig is. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij verdragvluchteling is dan wel dat hij een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling als wordt verboden door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
24. Partijen worden voorts verdeeld gehouden over de vraag of verweerder eiser een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) heeft kunnen onthouden.
25. De rechtbank stelt vast dat op verzoek van verweerder een onderzoek is verricht naar de leeftijd van eiser door middel van een zogenoemd ‘botonderzoek’. In een verslag van onderzoek van 29 november 2005 van drs. H.Th. van der Pas is geconcludeerd dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag in Nederland als meerderjarig kan worden beschouwd en dat aan eiser op 29 november 2005 een leeftijd wordt toegekend van 21 jaar of ouder.
26. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser op basis van de door verweerder in het kader van diens leeftijdsonderzoek gebruikte röntgenfoto’s een contra-expertise heeft laten verrichten.
In zijn zienswijze heeft eiser niet alleen algemene kritiek geleverd op het leeftijdsonderzoek zoals dat op verzoek van verweerder wordt uitgevoerd. Eiser heeft er tevens op gewezen dat in zijn onderzoek gebruik is gemaakt van een gewijzigd formulier waaruit kan worden opgemaakt dat de door verweerder ingeschakelde onderzoekers thans een andere definitie gebruiken voor het begrip volledige uitrijping van de sleutelbeenderen. Voorts heeft eiser er op gewezen dat de foto’s van het sleutelbeen gebruikt voor het onderzoek van de heer van der Pas, geen zekerheid bieden over het uitgerijpt zijn van de groeischijven aan beide zijden.
27. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling bij zijn zienswijze twee brieven ingebracht van respectievelijk 2 en 5 december 2005 van de Stichting Medisch Advies Kollektief, ondertekend door J.H. Schumacher, arts.
In de brief van 2 december 2005 wordt er -onder meer- op gewezen dat de heer van der Pas sinds het begin van 2005 in zijn rapporten voor het begrip volledige uitrijping van de sleutelbeenderen een andere definitie als voorheen gebruikt. Volgens de brief bevatte op verzoek van verweerder verrichtte onderzoeken tot januari 2005 een radiologisch formulier met de volgende tekst onder het kopje sleutelbeenderen:
Mogelijkheid I:
Volledige uitrijping
Het mediale uiteinde van de sleutelbeenderen is volledig uitgerijpt. Open en/of gedeeltelijk open epifysairlijnen worden niet waargenomen. Epifysairlijnen zijn gesloten of verdwenen. Aan resten van gesloten epifysairlijnen, zichtbaar of dwarse botlijntjes (of delen er van) is geen aandacht besteed. Een losse of een gedeeltelijk vergroeide epifysaire botkern wordt niet waargenomen. Randfissuren zijn verdwenen of sluitend.
Vanaf januari 2005 luidt de tekst als volgt:
Mogelijkheid I:
Volledige uitrijping
Het mediale uiteinde van één van de sleutelbeenderen is volledig uitgerijpt. Hierbij wordt geen open en/of gedeeltelijk open epifysairlijn waargenomen. Voorts is de epifysairlijn gesloten of verdwenen. Aan resten van gesloten epifysairlijnen, zichtbaar als dwarse botlijntjes (of delen er van) wordt geen aandacht besteed. Randfissuren zijn verdwenen of sluitend.
De hiervoor gesignaleerde verandering zou betekenen dat bij de bevinding van een niet volledige uitrijping van één van de sleutelbeenderen men, anders dan voorheen, toch kan aangeven dat er sprake is van volledige uitrijping van beide sleutelbeenderen. Dit is in strijd met het eigen protocol.
De brief van 5 december 2005 ziet op de beoordeling van de röntgenfoto’s van eiser. Blijkens deze brief valt op grond van deze foto’s niet met zekerheid te stellen dat beide sleutelbeenderen van eiser volledig zijn uitgerijpt.
Eiser heeft zich in beroep onder meer op het standpunt gesteld dat verweerder in strijd met artikel 3:2 van de Awb heeft gehandeld.
28. De rechtbank stelt voorop dat artikel 3:2 van de Awb met zich brengt dat verweerder zich dient te vergewissen van de zorgvuldigheid van ieder onderzoek waarvan hij de resultaten aan een besluit ten grondslag legt (zie ook uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2003, JV 2003, 512). Eiser heeft de resultaten van het op verzoek van verweerder uitgevoerde leeftijdsonderzoek in een vroeg stadium van de procedure -onder meer- op de hiervoor weergegeven punten gemotiveerd bestreden. De rechtbank overweegt hierbij dat de betwisting van verweerders deskundigenoordeel door een tegen-deskundige ziet op de specifieke situatie van eiser nu de tegen-deskundige gemotiveerd twijfel heeft over de volledige uitrijping van eisers sleutelbeenderen. Vastgesteld wordt dat verweerder in het bestreden besluit de door eiser naar voren gebrachte onderbouwde stellingen niet heeft weerlegd en dat verweerder zonder dat is gebleken dat nadere inlichtingen zijn ingewonnen aan deze stellingen voorbij is gegaan. Uit het bestreden besluit blijkt evenmin dat verweerder op een andere wijze zich ervan heeft vergewist dat het door hem gebruikte leeftijdsonderzoek op een deugdelijke en zorgvuldige wijze is uitgevoerd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en als gevolg daarvan onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser als meerderjarige moet worden aangemerkt. Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd behoeft, gelet hierop, geen nadere bespreking.
29. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens schending van artikel en 3:2 en 3:46 van de Awb. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
30. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
IV. OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN ARTIKEL 6 VAN DE VW 2000
31. Eiser heeft in het beroepschrift van 16 januari 2006 -samengevat- het volgende standpunt ingenomen.
Uitgaande van de minderjarigheid van eiser is de voortzetting van de maatregel op grond van artikel 6, tweede lid Vw 2000 in het Grenshospitium onrechtmatig. Eiser moet naar een OC worden gezonden. Eiser is subsidiair van mening dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de artikelen 9, lid 2, onder c Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) en 37 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Eiser verzoekt primair om de opheffing van de bewaring te bevelen, subsidiair om wijziging van de ten uitvoerlegging van de maatregel en om schadevergoeding vanaf het moment dat de rechtbank de maatregel onrechtmatig acht.
32. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard, dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter is toegewezen, zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Als regel wordt de maatregel voortgezet indien het verzoek om een voorlopige voorziening om procedurele redenen wordt toegewezen (zie paragraaf C3/12.3.3. van de Vc 2000). Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf A5/1.5 van de Vc 2000 – voor zover hier van belang – dient de toepassing van vrijheidsontneming tot het strikt noodzakelijke beperkt te blijven.
33. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder - na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen - voornoemd beleid in het geval van eiser in redelijkheid niet heeft kunnen voeren.
Nu eiser zijn identiteit en leeftijd niet op een andere wijze heeft onderbouwd ziet de rechtbank op voorhand geen reden om van zijn minderjarigheid uit te gaan. Het verzoek om wijziging van de ten uitvoerlegging van de maatregel wordt bij deze stand van zaken afgewezen.
34. De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld zich over de voortzetting van de maatregel te beraden en daarover te beslissen binnen afzienbare termijn. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
35. Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel is derhalve ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
V. BESLISSING
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 06/1559 VRONTN:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 06/1560 VRONTN:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 06/2088 VRONTN :
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
- wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af.
in alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966 ,-- (zegge: negen honderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. J. Recourt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A.M. de Beer, griffier, en openbaar gemaakt op: 2 februari 2006
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op: 2 februari 2006
Conc.: HB
Coll: AZ
B
Tegen de uitspraak met het nummer AWB 06/1559 VRONTN kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak met het nummer
AWB 06/1560 VRONTN en AWB 06/2088 VRONTN staat geen gewoon rechtsmiddel open.