1.4. Inzake het bijvoeren van grote grazers in de Oostvaardersplassen is de Leidraad nader uitgewerkt in het ‘Calamiteitenplan. Bijvoeren in de Oostvaardersplassen’ (hierna: ‘het Calamiteitenplan’), dat in september 2005 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Hieruit zijn de volgende passages relevant:
“(…)
Beleid Staatsbosbeheer
In de Oostvaardersplassen is bijvoeren in beginsel niet toegestaan. Het heeft veel negatieve gevolgen voor het gebied en de grazers, is strijdig met de doelstelling van een zo natuurlijk mogelijk beheer en het is voor de edelherten bij wet verboden.
De volgende redenen spelen daarbij een rol:
a) De grootte van de populatie wordt door bijvoeren losgekoppeld van het voedselaanbod in het gebied.
b) De dieren die lijden zijn vaak niet in staat een sociale positie te verwerven in de kudde, waardoor voedsel voor hen in onvoldoende mate beschikbaar is. De sterkere dieren gaan vaak voor.
c) Natuurlijke selectie wordt door bijvoeren voor een deel uitgesloten.
d) Gebiedsvreemde stoffen en kruiden komen met bijvoeren in het terrein.
e) De dieren doen met bijvoeren niets meer in het terrein en wachten de hele dag op hooi; ze worden hulpafhankelijk.
f) Bijvoeren brengt dieren op een kunstmatige manier in een situatie die hun welzijn aantast en hun natuurlijk afweermechanisme tegen extreme voedselschaarste en kou doorbreekt (ze worden daarmee hulpafhankelijk; zie e)
g) Bijvoeren verstoort de bronst synchronisatie waardoor kalveren en veulens onnatuurlijk vroeg in het jaar (november/december) worden geboren. Hierdoor wordt de sterfte onder pasgeboren dieren groter dan onder natuurlijke omstandigheden.
h) Verstoring van de sociale verhouding binnen de populatie door bijvoeren.
i) Bijvoeren verhoogt het risico op lokaal uitsterven, wanneer dit wordt gestaakt of achterwege moet blijven vanwege uitzonderlijke externe omstandigheden (oorlogssituatie, politieke overwegingen etc; vgl. situatie van het uitsterven van de oeros toen in de 17e eeuw het bijvoeren in Polen werd gestaakt t.g.v. oorlog met Rusland)
(…)
Overeenkomstig de Leidraad grote grazers wordt bijgevoerd:
-bij het ontbreken en/of onbereikbaar zijn van essentiële voedingsstoffen voor de hele populatie, waardoor de populatie met uitsteven wordt bedreigd en
-bij het dreigen van grote sterfte en instorten van de populatie door onvoorziene natuurlijke omstandigheden.
Met bijvoeren in deze situaties wordt gestart:
-indien 60% van de populatieomvang/soort uitvalt in een tijdsbestek van 3 maanden of korter voor 1 april tijdens een winterperiode of gedurende 3 maanden in de periode april-december. In de winter zal veelal sprake zijn van het niet bereikbaar zijn van voedsel door sneeuw en vorst. In het groeiseizoen kan extreme droogte en warmte een reden zijn voor tijdelijke extreme verlaging van het voedselaanbod).
-indien de populatie zakt onder de 100 dieren per soort (ook na 1 april wordt bijgevoerd).(…)”