ECLI:NL:RBSGR:2006:AV8705

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/13918, 06/13912
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.P. Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van ongeloofwaardigheid van verklaringen en inconsistentie in motivering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 april 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroepszaak met betrekking tot de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Verzoekster, een Nigeriaanse van 16 jaar, had op 13 maart 2006 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de verweerder op 17 maart 2006 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de ongeloofwaardigheid van haar verklaringen over haar herkomst en haar gedwongen uithuwelijking. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister enerzijds de verklaringen van verzoekster ongeloofwaardig achtte, maar anderzijds de inhoud van een door verzoekster overgelegd krantenartikel, dat haar verhaal bevestigde, niet had betwist. Dit leidde tot een inconsistentie in de motivering van het bestreden besluit, wat in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere afwijzing van de aanvraag onterecht was.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 13918 (voorlopige voorziening)
AWB 06 / 13912 (beroepszaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2006
in de zaak van:
A,
geboren op [...] 1990, van Nigeriaanse nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 13 maart 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 17 maart 2006 afgewezen.
1.2 Verweerder heeft in het besluit 17 maart 2006 tevens besloten om niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder de beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
1.3 Verzoekster heeft tegen het besluit van 17 maart 2006 op 18 maart 2006 beroep ingesteld.
1.4 Verzoekster heeft op 18 maart 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten en verweerder te verbieden de in artikel 45 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde rechtsgevolgen in werking te laten treden voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.5 De openbare behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 maart 2006. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Nadat de ouders van verzoekster waren overleden, kwam de vroegere werkgever van de vader van verzoekster, B, haar ophalen. Verzoekster ging met hem mee. Later heeft hij haar verkracht. B zei haar dat hij vroeger al de bruidsprijs aan haar ouders had betaald en dat hij haar zou doden als zij niet met hem zou trouwen.
2.6 Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat haar asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht. Verweerder heeft daartoe overwogen dat verzoekster haar herkomst uit het dorp C niet geloofwaardig heeft gemaakt. Verzoekster heeft foute en onvolledige antwoorden gegeven op een aantal eenvoudige kennis- en ervaringsvragen die betrekking hebben op haar directe woonomgeving. De geloofwaardigheid van het asielrelaas van verzoekster wordt voorts aangetast omdat zij hierover inconsistente en derhalve ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Het door verzoekster overgelegde krantenartikel ter ondersteuning van haar asielrelaas doet verder afbreuk aan haar verklaringen.
Verweerder heeft daarnaast ambtshalve geweigerd een verblijfsvergunning regulier te verlenen als alleenstaande minderjarige vreemdeling, nu verzoekster ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over haar woonplaats. Verzoekster frustreert daarom een mogelijk onderzoek naar de opvangmogelijkheden in het land van herkomst.
2.7 Verzoekster heeft daartegen ingebracht dat de motivering van verweerder van de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van verzoekster onvoldoende is. Verweerder heeft nagelaten de antwoorden van verzoekster te interpreteren als gegeven door een minderjarig meisje afkomstig uit Nigeria dat laag geschoold is en een zeer laag begripsniveau heeft. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat verzoekster inconsistente en derhalve ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd, verwijst verzoekster naar het overgelegde krantenartikel dat haar relaas bevestigt. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zij zich in eerste instantie had vergist toen zij verklaarde dat B in C zou hebben gewoond, terwijl uit het krantenartikel blijkt dat hij in D woont.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.9 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.10 Ingevolge artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan verweerder ambtshalve een verblijfsvergunning verlenen onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
2.11 De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster ter onderbouwing van haar asielrelaas heeft verwezen naar een krantenartikel dat zij bij gelegenheid van het nader gehoor heeft overgelegd. Het artikel gaat over A, de persoon die verzoekster heeft gesteld te zijn. Bij het artikel is een portretfoto van haar geplaatst. Het artikel beschrijft dat verzoekster is gevlucht van haar echtelijke woning, dat zij de zesde vrouw is van B en dat zij woonden in D. Zij was, aldus het artikel, uitgehuwelijkt aan hem door haar vader toen zij klein was.
2.12 Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder twijfelt aan de authenticiteit en de inhoud van het krantenartikel. Verweerder heeft evenmin betwist dat het verzoekster is die op de portretfoto bij het krantenartikel staat afgebeeld. Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit en zoals toegelicht ter zitting desondanks geen betekenis gehecht aan het overgelegde krantenartikel, omdat verzoekster niet heeft kunnen vertellen wat er precies in het artikel staat en wanneer de foto in de krant is gemaakt en zij niet weet wanneer zij de krant voor het eerst zag en welke krant het betreft. Deze omstandigheden, wat daarvan verder zij, kunnen evenwel niet afdoen aan de inhoud van het krantenartikel en het feit dat de foto van verzoekster bij het artikel is afgebeeld.
2.13 Verweerder heeft voorts tegengeworpen dat de verklaringen van verzoekster niet overeenkomen met hetgeen in het krantenartikel is beschreven. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verschil tussen de verklaringen van verzoekster en het krantenartikel enkel is gelegen in de plaats van de echtelijke woning. Verzoekster heeft in het nader gehoor verklaard dat de woning in de plaats C is. Blijkens het krantenartikel is het de plaats D. Wat daarvan zij, deze omstandigheid heeft voor verweerder (verder) afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoekster. Aan de inhoud van het krantenartikel doet het echter niets af.
2.14 De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder enerzijds de verklaringen van verzoekster over haar herkomst uit het dorp C en over haar gedwongen uithuwelijking ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft op grond daarvan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen en ambtshalve geweigerd een verblijfsvergunning regulier te verlenen. Anderzijds heeft verweerder de inhoud van het door verzoekster overgelegde krantenartikel, waarin de verklaringen van verzoekster, met uitzondering van de plaats D, worden bevestigd, niet betwist. Beide uitgangspunten zijn niet met elkaar te verenigen. Het bestreden besluit is daarom gebaseerd op een niet consistente motivering en in strijd met artikel 3:46 Awb.
2.15 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren.
2.16 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.17 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.18 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door verzoekster gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoekster met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met het beroep ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzieningenrechter en op 4 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Kluit, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.