RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/6210 IB/PVV
Uitspraakdatum: 30 maart 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Y.], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 25 juli 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2001 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.772.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2006.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. [x].
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 41.147 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2.1. Eiser drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het kweken van bloemen. In het kader van zijn onderneming heeft hij in het onderhavige jaar geïnvesteerd in een bedrijfsgebouw. Hiertoe is aan [A.] een offerte gevraagd, die op 26 juni 2001 is verstrekt. Met dagtekening 20 december 2001 heeft voornoemde handelsonderneming een opdrachtbevestiging opgemaakt. De begeleiding van de bouw is verzorgd door [B.] (hierna: [B.]); het leveren en inheien van betonpalen heeft eiser uitbesteed aan [C.] B.V. (hierna: [C.]).
2.2. Voor het isoleren van de daken en wanden van het bedrijfsgebouw heeft eiser op 18 maart 2002 verzocht om toepassing van de energie-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving. In de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 is voor een bedrag van € 10.885 aan energie-investeringsaftrek geclaimd. Tevens is ten bedrage van € 11.740 willekeurige afschrijving toegepast.
2.3. Op 28 oktober 2003 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld dat zich heeft beperkt tot een beoordeling van de toegepaste energie-investeringsaftrek en Vamil-regeling.
2.4. Tijdens het onderzoek is onder meer het volgende geconstateerd:
- Met dagtekening 2 november 2001 is aan eiser door [B.] de eerste termijn voor de bouwbegeleiding gefactureerd;
- Met dagtekening 19 november 2001 heeft [C.] een opdrachtbevestiging verzonden aan [B.] voor het leveren en inheien van betonpalen;
- Met dagtekening 5 december 2001heeft [A.] een werkopdracht voor het uitzetten van de bouw vastgelegd;
- Met dagtekening 13 december 2001 heeft [A.] schriftelijk opdracht gegeven voor het verzorgen van het betonwerk in verband met de bouw van de loods;
- Met dagtekening 18 december 2001 is eiser door [C.] gefactureerd voor het leveren en inheien van de betonpalen;
- Met dagtekening 20 december 2001 heeft [A.] een schriftelijke opdrachtbevestiging gegeven voor onder meer een meerprijs in verband met 80mm dakpanelen, een meerprijs voor 80mm wandpanelen en een meerprijs in verband met een Hortiplus glaskap;
- Met dagtekening 21 december 2001 is eiser door [A.] gefactureerd voor de eerste termijn van de bouw van de loods.
Naar aanleiding hiervan heeft de controlerend ambtenaar vastgesteld dat op zijn laatst op 19 november 2001 een opdracht tot bouwen is gegeven. Op grond daarvan heeft verweerder de aangifte gecorrigeerd voor wat betreft de energie-investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2.5. In geschil is de vraag of eiser recht heeft op toepassing van willekeurige afschrijving en de energie-investeringsaftrek. Meer specifiek houdt partijen verdeeld de vraag of de voor toepassing van de willekeurige afschrijving en de energie-investeringsaftrek vereiste aanmelding tijdig is geschied, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.36, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en artikel 3.42, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Het antwoord van eiser luidt bevestigend, dat van verweerder ontkennend.
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt dat in het geheel geen recht bestaat op toepassing van de willekeurige afschrijving omdat niet voldaan zou zijn aan het vereiste dat het bedrijfsmiddel wordt aangemerkt als milieu-investering en het ten tijde van de investering vermeld staat op de dat moment geldende Milieulijst, ingetrokken.
2.6. Eiser stelt zich op het standpunt dat eerst bij de opdrachtbevestiging van 20 december 2001 is besloten dat geïnvesteerd zou gaan worden in onderdelen die leiden tot de mogelijkheid van toepassing van de energie-investeringsaftrek; deze onderdelen waren in de offerte van 26 juni 2001 nog niet opgenomen. Op 26 juni 2001 bestond overeenstemming over de grote lijnen en op 20 december 2001 zijn afspraken op detailniveau gemaakt, aldus eiser.
2.7. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat het besluit om energiebeperkende onderdelen te gebruiken mondeling eerder is overeengekomen dan op 20 december 2001 schriftelijk is vastgelegd. De eerste verplichting daartoe is reeds aangegaan op 2 november 2001 en niet later dan 19 november 2001, aldus verweerder. Verweerder onderbouwt zijn standpunt met de stelling dat de schriftelijke opdrachtbevestiging van 20 december 2001 slechts een definitieve bevestiging van de overeenkomst betreft waarin reeds eerder gemaakte, mondelinge afspraken worden bevestigd en wijst ter ondersteuning van dit standpunt op een brief met dagtekening 16 oktober 2001 van [B.] aan [A.] waarin het volgende is opgenomen:
"Geachte heer/mevrouw [A.],
Hierbij stuur ik u de aanneemovereenkomst voor de bouw van een bollenloods voor opdrachtgever [x] te [Y.].
Wilt u er zelf zorg voor dragen dat deze door beide partijen wordt ondertekend?
Bij voorbaat dank.
(...)"
2.8. Ingevolge artikel 3.31, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) kunnen de aanschaffingskosten van bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse milieu, door de belastingplichtige willekeurig worden afgeschreven. Willekeurige afschrijving is op grond van het bepaalde in artikel 3.36, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet in verbinding met artikel 2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001, alleen mogelijk indien de aangegane verplichtingen zijn aangemeld binnen een termijn van drie maanden na het aangaan van de verplichtingen. Voor de toepassing van de energie-investeringsaftrek geldt op grond van artikel 3.42, eerste en zesde lid, van de Wet, in verbinding met artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001, een zelfde aanmeldingstermijn die eveneens aanvangt bij het aangaan van de verplichtingen.
2.9. Vaststaat dat de mogelijkheid voor toepassing van de willekeurige afschrijving en de energie-investeringsaftrek in het onderhavige geval slechts open staat met betrekking tot de bij de bouw van de loods gebruikte 80mm dakpanelen, 80mm wandpanelen en Hortiplus glaskap (hierna: de milieu-investeringen), en voorts dat tot het gebruik van deze milieu-investeringen eerst op een later moment dan bij het aangaan van de oorspronkelijke aanneemovereenkomst, is besloten. In een geval als het onderhavige waarbij aanvankelijk werd overeengekomen dat bij de bouw 60mm wand- en 60mm dakpanelen zouden worden gebruikt, die niet voor de willekeurige afschrijving en de energie-investeringsaftrek in aanmerking kunnen komen, terwijl daarna aanvullend werd overeengekomen dat 80mm panelen zouden worden gebruikt, waarvoor genoemde faciliteiten wel gelden, oordeelt de rechtbank dat ten tijde van het aangaan van de gewijzigde verplichting sprake is van het aangaan van verplichtingen ter zake van 80mm panelen en wel voor de volle kostprijs daarvan. Hetzelfde heeft te gelden ten aanzien van de Hortiplus glaskap. De rechtbank grondt dit oordeel mede op doel en strekking van de regelgeving met betrekking tot de willekeurige afschrijving en de energie-investeringsaftrek.
2.10. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangedragen en de onder 2.4. in chronologische volgorde weergegeven gang van zaken, acht de rechtbank aannemelijk dat het tijdstip van aangaan van de verplichtingen met betrekking tot voornoemde milieu-investeringen is gelegen op 20 december 2001. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij verweerder niet kan volgen in zijn stelling dat uit de onder 2.7. genoemde brief anders zou blijken. Een en ander leidt de rechtbank tot de slotsom dat de voor toepassing van de willekeurige afschrijving en de energie-investeringsaftrek vereiste aanmelding, tijdig is geschied.
2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.12. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding nu eiser daarom in de bezwaarfase niet heeft verzocht; zie artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Riel, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.