RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2006
A,
geboren op [...] 1986,
nationaliteit Guinese,
verblijvende te B,
eiser,
gemachtigde mr. I.M. van Kuilenburg,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder.
Gemachtigde mr. R.R. Berkhout
Bij besluit van 15 september 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. Tevens heeft verweerder ambtshalve besloten eiser niet in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 april 2006, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 15 september 2005 in rechte stand kan houden.
2. Ter onderbouwing van zijn aanvraag en beroep heeft eiser - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Eiser is afkomstig uit C gelegen in Guinee en behoort tot de Fulbe bevolkingsgroep.
Zijn ouders zijn overleden toen eiser nog heel jong was. Eiser heeft toen tot zijn twaalfde levensjaar bij zijn tante gewoond. Daarna is hij naar Conakry vertrokken waar hij gedurende vijf jaar op de markt werkte als bagagedrager en schoonmaker. Eiser at en sliep op de markt. Op een dag is eiser tezamen met een aantal dakloze jongeren opgepakt op de markt en hebben ze drie dagen vastgezeten. Eiser werd daarbij geslagen omdat hij moest zeggen dat hij een rebel was. Eiser is vervolgens gevangen gehouden in de Sûreté waar hij gedurende zeven à acht maanden tweemaal per week werd verhoord. In die periode is eiser geschopt en met blote handen geslagen, daarbij is hij aan zijn hand gewond geraakt. Na die tijd hoorde eiser dat hij overgeplaatst zou worden naar de gevangenis in de plaats Kindia. Op een zondag is eiser uit zijn cel gehaald omdat hij aan de straatkant schoon moest maken. Eiser had de hele straat tot aan de hoek van een zijstraat schoongemaakt en is vervolgens op de hoek achter een muur gevlucht. Ongeveer begin juli 2003 heeft eiser zijn land van herkomst per boot verlaten.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 van de Vw 2000.
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich richt tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dienaangaande overweegt als volgt.
5. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 kan worden verleend in de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gevallen.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder aan eiser heeft tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd, waaruit zijn identiteit, nationaliteit en reisroute zouden kunnen blijken. Mede op grond daarvan heeft verweerder zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas getwijfeld zou moeten worden. Verweerder heeft dit standpunt echter uiteindelijk verlaten, zodat het ervoor moet worden gehouden dat verweerder het asielrelaas van eiser louter op zijn zwaarwegendheid heeft beoordeeld. Hetgeen verweerder desondanks over het ontbreken van documenten heeft overwogen kan dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
7. Voorop wordt gesteld dat de algehele situatie in Guinee niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit dat land en die zoals eiser behoren tot de bevolkingsgroep van de Fulbe, zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eiser dient derhalve aannemelijk te maken dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd.
8. In dat kader overweegt de rechtbank dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiser geen problemen heeft ondervonden vanwege zijn afkomst of religie. Evenmin heeft eiser problemen ondervonden vanwege zijn nationaliteit, of omdat hij tot een bepaalde groep behoorde. Ook anderszins heeft eiser in Guinee nimmer activiteiten ontplooid gericht tegen de autoriteiten. Evenmin is gebleken dat eiser op religieus of maatschappelijk gebied actief is geweest. Derhalve kan niet worden aangenomen dat zijdens de Guinese autoriteiten deswege sprake zou zijn van een bijzondere negatieve aandacht voor eiser.
De arrestatie van eiser door de Guinese politie duidt evenmin op een bijzondere negatieve aandacht voor de persoon van eiser. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit de verklaringen van eiser is gebleken dat de actie van de politie niet op de persoon van eiser was gericht. Bij deze actie werden immers ook andere dakloze jongeren die op de markt sliepen opgepakt. De arrestatie van eiser dient dan ook bezien te worden tegen de achtergrond van de algehele situatie destijds in Guinee. Het is eerder aannemelijk dat eiser het slachtoffer is geworden van een willekeurige razzia door de politie, hetgeen past in het beeld dat wordt geschetst in het Algemeen Ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 3 oktober 2003 over de situatie in Guinee. De detentie van eiser in de gevangenis te Conakry gedurende zeven à acht maanden kan evenmin tot verblijfsaanvaarding op grond van vluchtelingschap leiden. Eiser heeft gesteld regelmatig te zijn verhoord over rebellen en daarnaast zou hij zijn gedwongen toe te geven rebel te zijn. Echter, gelet op de eenvoudige wijze waarop eiser kon ontsnappen uit de gevangenis duidt er niet op dat er van de zijde van de Guinese militairen casu quo de autoriteiten een bijzondere belangstelling bestaat voor eiser.
9. Eisers stelling in beroep dat het enkele feit dat de autoriteiten iemand langdurig detineren per definitie een duidelijke aanwijzing is dat er sprake is van negatieve aandacht leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Immers, deze omstandigheid duidt er niet op dat eiser daarmee alsnog persoonlijk in de negatieve aandacht van de autoriteiten is komen te staan. De arrestatie dient te worden bezien tegen de achtergrond van de algehele situatie in Guinee, zoals blijkt uit de Algemene Ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Guinee van 17 oktober 2002 en 3 oktober 2003 en de Country Reports on Human Practices van het U.S. State Department van 2002 en 2003. Hiertoe is van belang dat uit de eerder genoemde ambtsberichten en Country Reports blijkt dat in Guinee detenties van twee jaar zonder proces, niet ongebruikelijk zijn. Bovendien blijkt uit deze bronnen dat personen die bedreigend zijn voor de staat worden opgesloten in een gebouw op het eiland Kassa dan wel in de belangrijkste gevangenis in Conakry in aparte cellen. Eiser heeft volgens zijn verklaring noch op Kassa noch in een aparte cel verbleven.
10. De door eiser naar voren gebrachte asielmotieven kunnen derhalve niet leiden tot een geslaagd beroep op vluchtelingschap.
11. Ingevolge artikel 3 van het EVRM, artikel 3 van het Anti-Folterverdrag en artikel 7 van het IVBPR dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiser ter onderbouwing van zijn aanvraag geen daadwerkelijk concrete redenen heeft aangevoerd, gelegen in zijn persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden, die de conclusie rechtvaardigen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan foltering, aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
13. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
14. Een verblijfsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan onder meer worden verleend op grond van het zogenoemde traumatabeleid, zoals verweerder dit heeft vastgesteld in hoofdstuk C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Het traumatabeleid ziet op gevallen waarin de persoonlijke beleving van bepaalde, limitatief opgesomde gebeurtenissen voor een asielzoeker zodanig traumatiserend zijn geweest, dat van hem of haar niet gevergd kan worden terug te keren naar het land van herkomst. Dit betreft onder meer traumatische ervaringen die zijn veroorzaakt van overheidswege. In deze limitatieve opsomming van gebeurtenissen die aanleiding kunnen geven tot verblijfsaanvaarding, vermeld in paragraaf C1/4.4.2.2 van de Vc 2000, gaat het onder meer om marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van de betrokkene en substantiële niet-strafrechtelijke detentie. In paragraaf C1/4.4.2.3 staat dat onder ernstige mishandeling wordt verstaan het opzettelijk toebrengen van pijn en leed en/of zwaar lichamelijk of geestelijk letsel.
15. Eiser meent dat in zijn geval sprake is van ernstige mishandeling. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij gewezen op de omstandigheid dat hij gedurende zeven à acht maanden in detentie twee maal per week is verhoord en daarbij is geschopt en geslagen. Eiser heeft gesteld dat als gevolg daarvan zijn linker wijsvinger ernstig is misvormd. Verder heeft eiser als gevolg van deze mishandelingen een groot litteken op zijn buik en kleinere littekens op zijn armen, benen en op zijn gezicht. Ter adstructies heeft eiser foto’s van zijn littekens in het geding gebracht. Voorts heeft eiser benadrukt dat hij in die periode minderjarig was.
16. Verweerder is van mening dat eiser weliswaar is mishandeld, maar deze mishandeling, bestaande uit schoppen en slaan, niet als ernstig kan worden gekwalificeerd. Het feit dat eiser in de gevangenis wekelijks medicijnen zou hebben ontvangen maakt dit voor verweerder niet anders. Verweerder heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 2002, gepubliceerd in JV 2002/307. Daaruit volgt dat het feit dat ‘ernstige mishandeling’ voortkomt in de limitatieve opsomming met ‘verkrachting’ en ‘marteling’ het woord ‘ernstig’ zelfstandige betekenis heeft. Nu de gestelde mishandeling niet valt te herleiden tot één van de in de limitatieve opsomming genoemde gebeurtenissen is volgens verweerder reeds hierom niet voldaan aan de voorwaarden van het traumatabeleid.
17. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat in het geval van eiser sprake is ernstige mishandeling. Daarbij acht de rechtbank van doorslaggevend belang dat eiser langdurig, te weten zeven à acht maanden en stelselmatig, twee maal per week, is geschopt en geslagen. Daar komt bij dat eiser tengevolge daarvan zichtbare littekens draagt en een misvormde vinger heeft overgehouden. De door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling in JV 2002/307 mist toepassing, nu het daar ging om twee klappen in het gezicht en twee stokslagen op de rug. Uitgaande van de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat sprake is van ernstige mishandeling, veroorzaakt van overheidswege.
18. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in zijn situatie sprake is van substantiële niet-strafrechtelijke detentie, als genoemd in de limitatieve opsomming van gebeurtenissen die aanleiding kunnen geven tot verblijfsaanvaarding, vermeld in paragraaf C1/4.4.2.2 van de Vc 2000.
19. In het verweerschrift heeft verweerder substantiële niet-strafrechtelijke detentie aldus uitgelegd dat het moet gaan om het gevangen houden van een persoon, anders dan voor strafrechtelijke doeleinden, voor een substantieel langere periode dan gebruikelijk is in het land van herkomst. Nu volgens verweerder uit ambtsberichten en de Country Reports on Human Rights Practices 2002 en 2003 blijkt dat in Guinee detenties van twee jaar zonder proces niet ongebruikelijk zijn, is in de situatie van eiser wel sprake van niet-strafrechtelijke detentie, maar niet van substantiële niet-strafrechtelijke detentie. Daarom meent verweerder dat niet is voldaan aan deze voorwaarde, genoemd in het traumatabeleid.
20. De rechtbank stelt vast dat onweersproken is dat eiser zonder strafrechtelijke grond gedurende zeven à acht maanden gevangen is gehouden. Voorts wordt vastgesteld dat de door verweerder gegeven uitleg geen kenbaar beleid is, nu in C1/4.4.2.2, noch in C1/4.2.3 een nadere uitwerking is gegeven van het begrip “substantiële niet-strafrechtelijke detentie”. Evenmin biedt het traumatabeleid aanknopingspunten voor de relatie die verweerder legt met hetgeen in het land van herkomst gebruikelijk zou zijn. Bij het ontbreken van een nadere uitwerking komt aan de term “substantieel” zelfstandige betekenis toe. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan deze gebeurtenis en dat, gelet op de omstandigheid dat eiser zeven à acht maanden gevangen is gehouden, sprake is van substantiële niet-strafrechtelijk detentie.
21. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank, anders dan verweerder geen grondslag ziet voor het betoog dat het traumatabeleid geen toepassing kan vinden. De grief slaagt.
22. Het voorgaande brengt met zich dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000.
23. Het bestreden besluit zal wegens strijd met voormeld wetsartikel worden vernietigd en het beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder zal opgedragen worden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het vorenstaande.
24. Nu het beroep gegrond wordt verklaard acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
25. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
26. Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr J.R. van Es - de Vries als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van B.C.T. Rabou-Coort als griffier op 16 mei 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.