ECLI:NL:RBSGR:2006:AX2779

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/47005
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. van Es - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van ongeloofwaardigheid van het relaas

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 mei 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres had eerder, op 15 juni 2004, een beroep ingesteld tegen de weigering van de verblijfsvergunning, welke door de rechtbank gegrond werd verklaard. Na aanvullende gehoren op 1 september 2004 en 6 juni 2005, heeft de verweerder op 23 september 2005 de aanvraag opnieuw afgewezen, ditmaal op basis van de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres. De rechtbank oordeelt dat deze handelwijze in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, aangezien er in de aanvullende gehoren geen nieuwe of tegenstrijdige informatie naar voren is gekomen die de afwijzing zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat verweerder niet vrij stond om de ongeloofwaardigheid van het relaas te baseren op feiten die reeds bekend waren ten tijde van het eerdere besluit. Hierdoor komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking, en wordt het beroep van eiseres gegrond verklaard. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/47005
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2006
inzake
A,
geboren op [...] 1984,
nationaliteit Guinese,
verblijvende te B,
eiseres,
gemachtigde mr. I.M. van Kuilenburg,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. L.M. Strijbosch.
Procesverloop
Bij uitspraak van deze rechtbank zittingplaats Middelburg van 15 juni 2004 is het beroep van eiseres, gericht tegen verweerders weigering om haar bij besluit van 27 mei 2004 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) te verlenen, gegrond verklaard.
Nadat verweerder eiseres aanvullend heeft gehoord op 1 september 2004 en 6 juni 2005 heeft verweerder bij besluit van 23 september 2005 de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wederom afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 2 mei 2006, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 23 september 2005 in rechte stand kan houden.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 31, eerste lid en het tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig wordt geacht.
3. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder met het onderhavige besluit de rechtszekerheid heeft geschonden omdat verweerder aan dit besluit alsnog de ongeloofwaardigheid van het relaas ten grondslag heeft gelegd, terwijl in het eerdere vernietigde besluit van 27 mei 2004 werd uitgegaan van de geloofwaardigheid van het relaas. Volgens eiseres heeft verweerder zich enkel heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden die reeds ten tijde van het eerste besluit bekend waren, zodat (tevens) sprake is van misbruik van recht.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De vraag is of het verweerder vrij stond aan het thans bestreden besluit ten grondslag te leggen dat het asielrelaas ongeloofwaardig is.
6. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) 200501854/1 van 27 juli 2005. Hierin is - onder meer – overwogen dat het de minister na vernietiging van een besluit, vrij staat om de betrokkene aanvullend te horen en naar aanleiding van de daarbij (cursief door de rechtbank) aan het licht gekomen tegenstrijdigheden te concluderen dat het relaas ongeloofwaardig is. In die zaak betrof het een geval waarin, in het latere aanvullend gehoor in vergelijking met de verklaringen tijdens het (eerdere) nader gehoor tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd. Omdat het verklaringen betroffen, die een dragend aspect betroffen van het asielrelaas, besloot de minister dat sprake was van nieuwe informatie, op grond waarvan hij aanleiding zag om de geloofwaardigheid van het asielrelaas opnieuw te beoordelen.
7. Verweerder heeft bij het vernietigde besluit geen expliciet oordeel gegeven over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar de aanvraag afgewezen op de grond dat het asielrelaas onvoldoende zwaarwegend werd geacht. Die eerdere afwijzing impliceert dat verweerder het relaas geloofwaardig heeft geacht. Verweerder kan niet zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel nu alsnog de ongeloofwaardigheid van het relaas tegenwerpen. Een uitzondering hierop is mogelijk, indien er bij het opnieuw beoordelen van de aanvraag informatie naar voren komt die ten tijde van het eerdere besluit niet bekend was, of niet bekend kon zijn bij verweerder, terwijl bekendheid met die informatie tot een ander oordeel van de geloofwaardigheid van het asielrelaas had geleid. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake. Verweerder heeft ter zitting expliciet bevestigd dat in de aanvullende gehoren (van 1 september 2004 en 6 juni 2005) geen nieuwe, laat staan tegenstrijdige informatie is verstrekt door eiseres. Volgens verweerder is in de genoemde gehoren tevergeefs gepoogd meer duidelijkheid te krijgen van eiseres omtrent eerdere vage verklaringen.
8. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan in de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling, verweerder zich enkel heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden die reeds ten tijde van het vernietigde besluit bekend waren. Daarom stond het verweerder niet vrij om alsnog op basis van diezelfde feiten, het asielrelaas ongeloofwaardig te achten. Verweerder heeft door deze handelwijze het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.
9. Het vorenstaande brengt dan ook met zich dat het bestreden besluit in aanmerking komt voor vernietiging wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zulks onder gegrondverklaring van het beroep.
10. Hetgeen meer of overigens is aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking meer.
11. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,-;
• wegingsfactor 1.
12. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr J.R. van Es - de Vries als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. W. Smeding als griffier op 16 mei 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden: