ECLI:NL:RBSGR:2006:AX4217

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/925150-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Poustochkine
  • M. Smid-Verhage
  • J. van der Helm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel en psychiatrische problematiek van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 mei 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meermalen gepleegde diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ernstige psychiatrische problemen vertoont, waaronder de overtuiging dat er een zendertje bij hem is geïmplanteerd. Dit heeft geleid tot twijfels over de geschiktheid van de ISD-maatregel, omdat er geen deskundig onderzoek naar zijn psychiatrische toestand is verricht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, gezien zijn verleden met politie en justitie, niet in aanmerking kan komen voor de ISD-maatregel, omdat er onvoldoende aandacht aan zijn psychiatrische problemen kan worden besteed. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, omdat er geen strafuitsluitingsgronden zijn aangetoond. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank de ernst van de gepleegde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925150-06, 09/410139-06 (tbg)
's-Gravenhage, 23 mei 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 mei 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Meillo heeft gevorderd verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde voor de duur van twee jaren te plaatsen in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel).
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Ontvankelijkheid van Openbaar Ministerie.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte in een andere procedure de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden voor de tijd van twee jaren is opgelegd (verder: SOV-maatregel). Na tegen dit vonnis in appel te zijn gegaan heeft het Gerechtshof aan verdachte de ISD-maatregel opgelegd. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad bepaald dat het Gerechtshof geen ISD-maatregel had mogen opleggen en de zaak aan het Gerechtshof terugverwezen. Vervolgens is verdachte plotseling vrijgelaten door, aldus nog steeds de raadsman, een fout van het Openbaar Ministerie. Het opleggen van de SOV-maatregel was niet meer mogelijk, omdat deze maatregel op dat moment niet meer bestond. Nu deze procedure nog loopt is de raadsman van mening dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank heeft te oordelen over de vraag of verdachte de thans telastgelegde feiten heeft begaan en, indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, of aan verdachte een straf of maatregel moet worden opgelegd. De verwijten die de raadsman het Openbaar Ministerie heeft gemaakt, betreffen het optreden van het Openbaar Ministerie ter zake van een andere verdenking en een daarop gebaseerde vervolging. Die gestelde fouten kunnen in die thans nog aanhangige procedure aan de orde worden gesteld en daaraan zullen in die procedure zonodig gevolgen kunnen worden verbonden. Dat het handelen van het Openbaar Ministerie in die andere procedure heeft geleid tot enig onzorgvuldig handelen van het Openbaar Ministerie in deze procedure, laat staan tot enig onzorgvuldig handelen dat tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken. Het enkele feit dat nog een andere procedure tegen verdachte loopt, raakt de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie vanzelfsprekend niet.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Nadere bewijsoverweging.
Ten aanzien van het onder 1 primair telastgelegde is uit de bewijsmiddelen komen vast te staan dat verdachte een flesje drank uit een stelling van een supermarkt heeft weggenomen en dit flesje onder zijn jas c.q. onder zijn oksel heeft gestopt. Nu verdachte dit flesje op een voor de buitenwereld onzichtbare plek onder zijn kleding heeft gestoken, heeft hij zich een zodanige heerschappij over dit flesje verschaft dat de wegneming daarvan - in de zin van artikel 310 Sr - is voltooid. De omstandigheid dat verdachte, alvorens hij de kassa was gepasseerd, naar eigen zeggen is teruggelopen om het flesje neer te zetten om zijn geld te kunnen pakken doet aan vorenstaande niet af. Daarbij komt dat bij fouillering van verdachte niet is gebleken dat hij geld bij zich had. De rechtbank acht dan ook bewezen dat sprake is van een voltooide diefstal.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft twee winkeldiefstallen gepleegd. Vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 februari 2006, sedert de jaren '80 stelselmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Door de officier van justitie is gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zal worden opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de formele vereisten van artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voldaan. Immers, verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan de thans bewezen verklaarde feiten tenminste driemaal wegens een misdrijf tot een onherroepelijke vrijheidsbenemende straf veroordeeld, de feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en er moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Op zichzelf is het ook juist, dat de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel zou kunnen rechtvaardigen.
Echter, alvorens de rechtbank overgaat tot het opleggen van een dergelijke, voor betrokkene zeer ingrijpende maatregel, acht zij het noodzakelijk over de levensstijl, achtergrondproblematiek en diverse gedragskenmerken zo goed mogelijk te zijn voorgelicht. Immers, deze factoren zijn bij de persoonsgerichte aanpak (waar de oplegging van de maatregel deel van uitmaakt) van belang voor een goede beoordeling van de zaak. Deze maatregel moet volgens de bedoeling van de wetgever worden beschouwd als een uiterst middel waartoe slechts kan worden besloten nadat de rechter zich een goed beeld heeft gevormd omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ter terechtzitting is bij de rechtbank het beeld ontstaan dat verdachte ernstige psychiatrische problemen heeft. Zo heeft de rechtbank onder meer moeten vaststellen dat verdachte in de veronderstelling verkeert dat bij hem een zendertje is geïmplanteerd dat het anderen mogelijk maakt hem te volgen. Het is de rechtbank niet gebleken dat naar een mogelijke psychiatrische problematiek bij verdachte - al dan niet binnen het kader van het opstellen van het hierboven genoemde voorlichtingsrapport - enig deskundig onderzoek is gedaan. De rechtbank heeft zich zodoende op basis van vorenvermeld rapport slechts een zeer onvolkomen beeld kunnen vormen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Voor een persoonsgebonden aanpak zijn te weinig aanknopingspunten gevonden. De rechtbank houdt er ernstig rekening mee dat de opstelling van verdachte ten aanzien van de ISD-maatregel mede door de veronderstelde psychiatrische problematiek van verdachte is ingegeven. Nu niet is gebleken dat binnen het kader van de ISD-maatregel zonodig adequate aandacht aan de psychiatrische problemen van de verdachte zal kunnen worden besteed, bestaat het reële risico dat oplegging van de ISD-maatregel in dit specifieke geval buiten de schuld van de verdachte zal leiden tot een reguliere detentie van de verdachte voor de duur van twee jaar. Bij deze stand van zaken kan de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegewezen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 15 februari 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 16 februari 2006,
opheffing voorlopige hechtenis (apart geminuteerd) : 17 mei 2006,
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Poustochkine, voorzitter,
Smid-Verhage en Van der Helm, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Meijers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 mei 2006.