ECLI:NL:RBSGR:2006:AX6854

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 februari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
251397
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en samenleving ex artikel 1:160 BW

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 februari 2006, gaat het om een verzoek van de man tot nihilstelling van zijn verplichting tot partneralimentatie. De man stelt dat de vrouw samenwoont met een ander, de heer [A], en dat deze samenleving gelijkgesteld kan worden aan een huwelijk volgens artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw betwist dit en voert aan dat zij pas op 17 september 2005 de echtelijke woning heeft verlaten en dat er geen sprake is van samenwoning met de heer [A]. Tijdens de zitting zijn beide partijen, vergezeld door hun respectieve advocaten, verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw samenwoont met de heer [A] in de zin van artikel 1:160 BW. De rechtbank benadrukt dat voor de toepassing van dit artikel een duurzame affectieve relatie vereist is, wat niet enkel kan worden bewezen door het element 'samenwonen'. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, evenals het verzoek van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank oordeelt dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

De beslissing van de rechtbank is dat het verzoek van de man tot nihilstelling van de alimentatie wordt afgewezen en dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen worden. Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van de Poll, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Alimentatie
rekestnummer A. : FA RK 05-5637
zaaknummer : 251397
datum beschikking : 21 februari 2006
BESCHIKKING op het op 4 oktober 2005 ingekomen verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
de man,
procureur: mr. J. Vermeulen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
de vrouw,
procureur: mr. H.C. Grootveld,
advocaat: mr. H.E. Brokers-van Dijk, kantoorhoudende te De Meern.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief met bijlagen d.d. 28 december 2005 van de zijde van de man.
Op 24 januari 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en zijn procureur alsmede de vrouw en haar advocaat.
BEOORDELING
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 14 februari 2005 is - voor zover thans van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de behandeling ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw en de kinderen aangehouden. Deze beschikking is op 24 maart 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Indien een verzoek of verweer gedeeltelijk of geheel is ingetrokken of aangepast, wordt in de beschikking uitsluitend melding gemaakt van het verzoek of verweer zoals dat thans luidt.
Daartoe is opgenomen de tekst 'zoals dat thans luidt' of 'thans nog'.
Het verzoek van de man luidt primair met ingang van 1 maart 2005, subsidiair met ingang van 1 september 2005, de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw op nihil te bepalen, alsook te bepalen dat hetgeen de man teveel aan de vrouw heeft voldaan aan hem zal moeten worden terugbetaald, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
De man stelt als grond voor dit verzoek dat er sprake is van samenleving van de vrouw met een ander als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek.
De vrouw voert verweer en heeft de rechtbank verzocht de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
Ontvankelijkheid
De vrouw heeft gesteld dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek daar hij nihilstelling wenst van zijn verplichting tot partneralimentatie, welke verplichting in de echtscheidingsprocedure nog niet is komen vast te staan.
Nu de rechtbank het verzoek van de man verstaat als een verzoek voor recht te verklaren dat hij geen partneralimentatie aan de vrouw verschuldigd is vanwege de samenleving van de vrouw met een ander als waren zij gehuwd ex artikel 1:160 BW, en het beroep op artikel 1:160 BW bovendien niet in de bodemprocedure is gedaan, zal zij de man in zijn verzoek ontvangen.
De rechtbank zal derhalve overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van onderhavige zaak.
Samenleving ex artikel 1:160 BW
De man heeft gesteld dat de vrouw ruim vóór september 2005 de echtelijke woning heeft verlaten, waarna zij is gaan samenwonen in [Q] met de heer [A], met wie zij een relatie heeft. In september 2005 heeft de vrouw samen met de heer [A] haar huidige woning te [woonplaats] betrokken. Zij woont thans reeds gedurende een lange tijd feitelijk samen, aldus de man. Ter adstructie van zijn stelling heeft de man verscheidene getuigenverklaringen overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat de vrouw samenwoont. Voorts heeft hij nadrukkelijk bewijs aangeboden van deze feitelijke samenwoning. De man heeft tevens naar voren gebracht dat de heer [A] de kinderen van partijen naar school of de crèche brengt en hen daar ook weer ophaalt en dat de vrouw en de heer [A] gezamenlijk boodschappen doen. Voorts heeft de man een brief van een verhuisbedrijf overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat de vrouw voornemens is naar [land] te emigreren, het eiland waarvan de heer [A] afkomstig is.
De vrouw heeft betwist dat zij de echtelijke woning ruim voor september 2005 zou hebben verlaten. Zij heeft gesteld dat zij, conform hetgeen tussen partijen is overeengekomen tijdens de behandeling in kort geding van 6 september 2005, de echtelijke woning eerst op 17 september 2005 heeft verlaten, waarna zij haar nieuwe woning te [woonplaats] heeft betrokken. De vrouw erkent dat zij een relatie heeft met de heer [A], maar zij betwist dat zij met hem samenwoont. Ter staving hiervan heeft zij een uittreksel uit het bevolkingsregister van de heer [A] overgelegd, waaruit blijkt dat deze woonachtig is te [R]. Voorts heeft de vrouw enkele getuigenverklaring overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat zij slechts met haar drie kinderen in haar woning te [woonplaats] verblijft. Verder betwist zij dat zij gezamenlijk met de heer [A] boodschappen doet en dat de laatste de kinderen naar school of naar de crèche brengt. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de door de man overgelegde verklaringen van derden er alle schijn van hebben valselijk te zijn opgemaakt. Ten slotte heeft de vrouw erop gewezen dat het niet zeker is dat zij met de heer [A] naar [land] zal emigreren, zij stelt alleen naar de mogelijkheden te hebben geïnformeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor de toepassing van artikel 1:160 BW is het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op zijn minst noodzakelijk dat tussen de vrouw en de heer [ A] een affectieve relatie bestaat van duurzame aard, welke meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van de man, indien bewezen, slechts zien op het element 'samenwonen' en derhalve geenszins de conclusie rechtvaardigen dat de vrouw samenwoont met de heer [A] in de zin van artikel 1:160 BW, zodat de rechtbank aan het bewijsaanbod van de man ter zake voorbijgaat en zij het verzoek van de man als onvoldoende gemotiveerd zal afwijzen.
Proceskosten
Het door partijen gestelde ten aanzien van de proceskosten acht de rechtbank onvoldoende om af te wijken van hetgeen gebruikelijk is in zaken van familierecht, te weten dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt. De rechtbank zal het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten en het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man in de proceskosten daarom afwijzen.
BESLISSING:
De rechtbank:
wijst af het verzoek van de man en het verzoek van de vrouw;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van de Poll, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2006.