Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van [te P], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 1 maart 2004 heeft verweerder eiseres beperkt arbeidsgeschikt bevonden en besloten haar geen (gedeeltelijke) vrijstelling van de arbeidsinschakelende verplichtingen te verlenen.
Bij brief van 27 maart 2004, bij verweerder ingekomen op 13 april 2004, heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 oktober 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij brief van 3 december 2004 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 12 oktober 2005 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 9 december 2005 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. L.B. de Jong, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Siemerink.
Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Tot 1 januari 2005 was er geen sprake van een besluit van verweerder als bedoeld in artikel 2 van de Invoeringsregeling WWB. Nu het bestreden besluit dateert van vóór 1 januari 2005 dient ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Invoeringswet WWB (IWWB) wat betreft artikel 9 van de WWB, met toepassing van de artikelen 107 en 113 van de Abw te worden beslist.
Art. 113 van de Abw bepaalt:
1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 68a, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;
b. ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij de Centrale organisatie werk en inkomen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c. passende arbeid te aanvaarden;
d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;
e. mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding en aan een scholing of opleiding, die noodzakelijk wordt geacht;
f. beschikbaar te zijn voor de voorzieningen van de Wet inschakeling werkzoekenden, mee te werken aan het verkrijgen van die voorzieningen, daarvan gebruik te maken en daartoe op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen.
Ingevolge artikel 107, eerste lid, van de Abw, kan verweerder besluiten verplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, niet op te leggen, dan wel van zodanige verplichtingen tijdelijk ontheffing te verlenen, in gevallen waarin daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard, dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de bijstand.
Eiseres heeft aangevoerd zich niet met het bestreden besluit te kunnen verenigen. Het is niet zorgvuldig totstandgekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. Aan het bestreden besluit is een onzorgvuldig medisch advies ten grondslag gelegd. De klachten op grond waarvan eiseres in 2002 is vrijgesteld van de arbeidsinschakelende verplichtingen zijn in de afgelopen jaren alleen maar toegenomen, terwijl het advies uitgaat van de veronderstelling dat deze klachten met behulp van therapie zouden kunnen verminderen. Verweerder had in het kader van een zorgvuldige besluitvorming eerst moeten afwachten of de klachten ook daadwerkelijk waren verminderd alvorens te besluiten eiseres niet langer van de arbeidsplicht vrij te stellen.
Verweerder heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld wordt dat verweerders bevoegdheid vrijstelling van arbeidsinschakelende verplichtingen te verlenen, een discretionaire is. Dat betekent dat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit marginaal toetst. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
Verweerder heeft alvorens met betrekking tot een eventuele vrijstelling van de arbeidsplicht in het geval van eiseres te besluiten, medisch advies van de GGD gevraagd. Eiseres die reeds geruime tijd vanwege medische beperkingen was vrijgesteld van de arbeidsinschakelende verplichtingen (laatstelijk is dat gebeurd bij besluit van 10 januari 2002) is in het kader daarvan op 8 januari 2004 herkeurd. De keuringsarts van de GGD heeft haar, zij het met de nodige beperkingen, arbeidsgeschikt bevonden. Het medisch advies van 8 januari 2004 is aldus gemotiveerd:
"Cliënte is een 49 jarige vrouw met nog twee thuiswonende kinderen. Zij is al eerder op het sociaal-medisch spreekuur geweest; de klachten zijn onveranderd. Het is echter niet zo dat zij vanwege haar lichamelijke klachten niet zou kunnen participeren op de arbeidsmarkt. De rugklachten zijn van oorsprong afkomstig van een tekortschietende steunfunctie van de spieren en niet schadelijk. Door middel van training van buik- en rugspieren kan deze steunfunctie sterk verbeteren en de pijn verminderen. De huisarts heeft cliënte reeds doorgestuurd voor "bewegen op recept". Mogelijk is een cursus "Gezond weer op" ook een optie.
De meest beperkende factor voor deelname aan de arbeidsmarkt is de sociaal-culturele situatie van cliënte in samenhang met haar leeftijd en minimale beheersing van de Nederlandse taal. Motivatie om hierin verandering te brengen is vrijwel niet aanwezig. Is het een mogelijkheid om de partner van cliënte passend werk te bieden?
Concluderend acht ik cliënte weliswaar beperkt geschikt voor deelname aan de arbeidsmarkt maar lijken mij haar mogelijkheden uiterst beperkt. Eventuele activiteiten mogen niet zwaar fysiek belastend zijn, daarnaast dient veel en zwaar tillen en bukken vermeden te worden."
Volgens vaste jurisprudentie dient, indien een besluit (zoals in dit geval) berust op een advies, het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat aan de conclusie(s) van zijn adviseur(s) geen zodanige gebreken kleven dat het besluit niet, althans niet zonder meer, op dat advies mag worden gebaseerd.
Van dergelijke gebreken is de rechtbank in dit geval niet gebleken. Niet houdbaar is dat het medisch advies op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In het medisch advies van 8 januari 2004 wordt de individuele situatie van eiseres uitvoerig belicht en met haar medische beperkingen is bij de vaststelling van haar mogelijkheden op de arbeidsmarkt uitgebreid en voorzien van kritische kanttekeningen rekening gehouden. Ook zijn de sociaal-culturele beperkingen van eiseres bij de beoordeling van haar (on)mogelijkheden betrokken. Eiseres wordt door de rechtbank niet gevolgd in haar grief dat de keuringsarts ten onrechte van de veronderstelling is uitgegaan dat haar klachten door middel van therapie zouden kunnen verbeteren. Gezien de diagnose dat de oorzaak van de klachten van eiseres moet worden gezocht in een tekortschietende steunfunctie van de spieren, komt deze medische prognose van de keuringsarts de rechtbank niet onaannemelijk voor. Ter zitting heeft eiseres bij monde van haar dochter bevestigd dat onderzoek bij de neuroloog heeft uitgewezen dat de oorzaak van haar pijnklachten moet worden gezocht in de spieren van haar rug. Hier komt bij dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het volgen van een voor haar geschikte therapie niet zou zijn gebaat. Uit de door eiseres nader overgelegde stukken waarvan mag worden aangenomen dat deze door de keuringsarts in zijn oordeelsvorming zijn betrokken blijkt weliswaar dat de fysiotherapie in 2000 niet het beoogde effect heeft gehad, maar blijkens diezelfde stukken staat daar tegenover dat eiseres het nut van houdingsoefeningen niet inzag en deze slechts zeer kort heeft gedaan. Vervolgens blijkt eiseres eind 2004 te hebben deelgenomen aan het programma "Bewegen op Recept", hetgeen volgens eiseres niet heeft geleid tot resultaten. Eiseres heeft echter niet nader kunnen onderbouwen waarom dit programma voor haar niet heeft geresulteerd in een verbetering van de steunfunctie van haar rugspieren. Voor de stelling van eiseres dat verweerder alvorens te beslissen haar geen vrijstelling te verlenen, eerst had moeten afwachten totdat alle klachten zouden zijn verdwenen, bestaat nu de keuringsarts haar beperkingen niet schadelijk heeft geoordeeld en verweerder bij de vaststelling van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt in alle opzichten met de beperkingen van eiseres rekening heeft gehouden, geen grond.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder, door aan het bestreden besluit het medisch advies van 8 januari 2004 ten grondslag te leggen, dit besluit onzorgvuldig heeft voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd. Evenmin bestaat er grond dat verweerder afgaand op dat advies eiseres niet in redelijkheid vrijstelling van de arbeidsverplichting heeft mogen weigeren. Niet is gebleken dat het bestreden besluit om andere redenen geen stand zou kunnen houden.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond;
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. drs. M.Th. Boerlage in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,