RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/926059-05
's-Gravenhage, 14 april 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans preventief gehecht in het Penitentiaire Complex Scheveningen, Huis van Bewaring "De Sprang", Unit 3 te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 6 januari 2006 en 31 maart 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.L. Gijsberts, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Beliën heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde (poging moord) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de Reclassering ook indien dit inhoudt dat hij een ambulante daderbehandeling moet volgen bij De Waag.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de bijgevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding impliciet primair is telastgelegd, te weten 'medeplegen van poging moord', zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Daartoe wordt overwogen dat de tijdspanne tussen het moment waarop verdachte het mes heeft aangepakt van een vriend en het moment waarop hij het slachtoffer heeft gestoken dermate kort moet zijn geweest, dat verdachte niet in staat was om bedaard na te denken over wat hij aan het doen was.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [CT] eerder die avond een stilettomes aan de groep had laten zien, zodat hij wist dat [CT] een mes bij zich had. Verdachte heeft op enig moment [CT] om dit mes gevraagd. [DJ] heeft hierop het mes aan verdachte heeft gegeven. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer met het mes gestoken.
[CT] heeft bij de politie verklaard dat verdachte riep dat het slachtoffer een mes had waarop hij, [CT], zijn mes aan [DJ] gaf die het op zijn beurt aan verdachte overhandigde.
De getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij een groep van ongeveer vijf mannen achter een man aan zag rennen. Vervolgens zag hij één man in een bomberjack uit de groep een sprint nemen in de richting van de voorste man en hem een stevige duw geven, waardoor de voorste man ten val kwam. De man in het bomberjack rende vervolgens terug en schreeuwde: "Ik heb hem gestoken."
De feitelijke omstandigheden dat [CT] het mes op het moment dat het uit de hand dreigde te lopen, pakte en aan [DJ] gaf die het vervolgens aan verdachte overhandigde, waarna men met verdachte mee rende achter het slachtoffer aan, zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om aan te nemen dat verdachte de man in bewuste samenwerking met anderen heeft gestoken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding impliciet subsidiair telastgelegde feit, te weten 'medeplegen van poging doodslag' heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met de volgende omstandigheden heeft de rechtbank rekening gehouden bij haar oordeel omtrent de aan verdachte op te leggen straf.
Het bewezen verklaarde feit betreft een ernstig misdrijf. Verdachte maakte deel uit van een groep jongens en meisjes die op de dag waarop het steekincident heeft plaatsgevonden, rondhing bij de skatebaan in het Scheveningse Bos. Een deel van deze groep was onder invloed van alcohol. Toen er een man langs liep is deze door verschillende mensen uit de groep uitgemaakt voor homo, zijn er door twee personen waaronder verdachte, bierflesjes naar die man gegooid en is een deel van de groep achter het slachtoffer aangerend. Het slachtoffer is vervolgens door verdachte met een mes in de rug gestoken.
Het wordt verdachte en zijn mededaders door de rechtbank in het bijzonder aangerekend dat het slachtoffer die daar nietsvermoedend liep van het ene op het andere moment voor zijn leven moest vrezen, pijn heeft ondervonden en aan het incident gevoelens van onveiligheid heeft overgehouden.
De rechtbank houdt er rekening mee dat zich binnen de groep waarvan verdachte deel uitmaakte kennelijk een proces heeft voltrokken waarbij verdachte door anderen is opgehitst en dat hij meer dan een ander, vatbaar was voor de invloed die uitgaat van een groep.
Voorts baart het de rechtbank zorgen dat de enkele veronderstelling dat iemand homoseksueel is, voor verdachte en zijn mededaders voldoende aanleiding was om over te gaan tot het plegen van geweld. Juist vanwege het discriminatoire karakter van dat geweld is er reden om met de op te leggen straf duidelijk te maken dat dergelijk gedrag niet wordt getolereerd.
De rechtbank heeft er echter ook rekening mee gehouden dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen. Daartoe wordt overwogen dat door psycholoog dr. J.A.O. de Groot van Embden d.d. 21 maart 2006 een Pro Justitia rapport is uitgebracht. Deze psycholoog komt tot die conclusie omdat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling, in die zin dat hij beschikt over zwakbegaafde capaciteiten en dat verdachte zijn agressie niet kan reguleren en zijn impulsen niet onder controle heeft. Deze zwakbegaafdheid in combinatie met de geringe agressieregulatie en impulscontrole hebben volgens de psycholoog mede geleid tot het delict. Voorts acht de psycholoog de kans aanwezig dat verdachte zal recidiveren. Aangezien deze conclusies gedragen worden door de inhoud van het rapport en hetgeen verder ter terechtzitting is besproken - waaronder het Vroeghulp Interventierapport d.d. 21 oktober 2005, het Voorlichtingsrapport d.d. 19 december 2005 en de fax d.d. 29 maart 2006 van de Reclassering Nederland -, neemt de rechtbank de conclusies van de psycholoog over en maakt zij die tot de hare.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat hij nog maar net meerderjarig is en nog geen strafblad had. Hoewel zijn aandeel in het steekincident groot is geweest, acht de rechtbank het mede gelet op zijn gebrekkige ontwikkeling, passend dat de aan verdachte op te leggen straf niet al te zeer afwijkt van de straf die zou zijn opgelegd indien hij, net als een aantal van zijn medeverdachten, onder het minderjarigenstrafrecht zou zijn berecht.
De rechtbank heeft ook in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat hij hulp heeft gezocht bij De Waag omdat hij merkte dat zijn boosheid en agressie hem steeds meer in de weg gingen zitten. Helaas heeft dat niet kunnen voorkomen dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd; verdachte heeft daarmee echter wel aangetoond dat hij inzicht heeft in zijn agressieprobleem en dat hij bereid is om daar met hulp van anderen, iets aan te gaan doen. De rechtbank kan zich daarom verenigen met het advies van de psycholoog en de reclassering om verdachte intensief te laten behandelen door De Waag in het kader van reclasseringstoezicht.
Met al deze omstandigheden rekening houdend, is de rechtbank van oordeel, dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te krijgen die gelijk is aan de tijd die hij tot nu toe in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en de maximale werkstraf opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals aan strafbare feiten schuldig maakt. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de bijzondere voorwaarde zoals door de psycholoog en de reclassering geadviseerd, worden verbonden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding impliciet primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding impliciet subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN POGING DOODSLAG;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 356 DAGEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 180 DAGEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien zulks inhoudt dat veroordeelde een ambulante daderbehandeling bij De Waag dient te volgen;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 19 oktober 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 21 oktober 2005,
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 DAGEN;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Belzen, voorzitter,
De Bruijn en Van Harte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Schuurmans-van Erkel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2006.