RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2006.
A,
geboren op [...] 1954,
nationaliteit Burger van Armenië,
verblijvende te B,
eiser,
gemachtigde mr. W.J.C. Robben,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. M.A.M. Janssen.
Bij besluit van 7 september 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen en tevens ambtshalve geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure”.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 juni 2006, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Aan de orde is de vraag of bet besluit van 7 september 2005 in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat ter zitting door eisers gemachtigde expliciet is gesteld dat het beroep uitsluitend betrekking heeft of de afwijzing van eisers asielaanvraag, zodat de rechtbank het bestreden besluit slechts in zoverre zal beoordelen.
3. Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag en het daartoe strekkende beroep heeft eiser – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Eiser is in 1956 met zijn Azeri vader en zijn Armeense moeder op tweejarige leeftijd vanuit Azerbeidzjan naar Armenië vertrokken. Eiser is aldaar later getrouwd met een Armeense vrouw. Eiser werd vanwege zijn etnische afkomst gediscrimineerd en is op 9 mei 1988 tijdens etnische onlusten, waarbij zijn huis in brand is gestoken, Armenië ontvlucht. Zijn echtgenote en zijn dochter zijn in Armenië achtergebleven. Eiser heeft vervolgens een zwervend bestaan geleid in de Russische Federatie en in Kazachstan en is in augustus 1999 in de Oekraïne herenigd met zijn gezin, waarna zij naar Nederland zijn gereisd.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f en k, van artikel 31 van de Vw 2000. Verweerder is daarbij uitgegaan van de geloofwaardigheid van het asielrelaas, doch heeft dit onvoldoende zwaarwegend geacht om eiser in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel op een van de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gronden. Verweerder gaat uit van de Armeense nationaliteit van eiser en beschouwt eiser tevens als etnisch Armeens.
5. Eiser betwist niet dat hij de Armeense nationaliteit heeft, maar stelt anders dan verweerder dat hij als etnisch Azeri dient te worden beschouwd, hetgeen dient te leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel.
De rechtbank overweegt als volgt
6. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 kan worden verleend in de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gevallen.
7. De rechtbank stelt vast dat, zoals uit het vorenstaande reeds blijkt, dat niet in geschil is dat eiser geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd en dat daarbij moet worden uitgegaan van de Armeense nationaliteit van eiser. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of eiser bij de beoordeling van zijn aanspraken op een asielvergunning dient te worden aangemerkt als etnisch Armeens dan wel als etnisch Azeri.
8. Verweerder heeft zijn beleid voor de beoordeling van asielaanvragen van personen van Armeense nationaliteit neergelegd in Tussentijds Bericht Vreemdelingenzaken (TBV) 2003/50. In dit TBV, geldig tot 27 november 2004 en thans in zijn geheel opgenomen in paragraaf C8/Armenië van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, is onder meer beleid opgenomen om de etniciteit van de asielzoeker vast te stellen.
In paragraaf 4.4.5 van TBV 2003/50 is beleid opgenomen met betrekking tot de bepaling van de etniciteit van kinderen die zijn geboren uit een gemengd huwelijk. Allereerst is in paragraaf 4.4.5 (kinderen uit een gemengd huwelijk) onder meer vermeld dat voor wat betreft kinderen (minderjarige of meerderjarig) uit een gemengd huwelijk van belang is dat de etniciteit doorgaans wordt doorgegeven via de vaderlijke lijn. In beginsel houdt dat in dat een kind van een Azeri vader, zelf ook etnisch Azeri is. Van kinderen uit een gemengd huwelijk, die zich reeds zelfstandig (los van de ouders) hebben gevestigd, wordt aangenomen dat zij de etniciteit van de vader hebben doorgekregen.
Vervolgens volgt uit paragraaf 4.4.5 onder meer ten aanzien van kinderen, die zijn geboren uit een gemengd huwelijk en die Nederland zijn ingereisd met beide ouders dat een kind van een etnisch Azeri vader, die langdurig bij zijn alleenstaande etnisch Armeense moeder heeft verbleven zonder aanwezigheid van de vader, als etnisch Armeens kan worden aangemerkt.
9. De rechtbank acht voornoemd beleid van verweerder niet kennelijk onredelijk en evenmin in strijd met de wettelijke voorschriften.
10. Voorts acht de rechtbank het niet kennelijk onredelijk dat verweerder bij de beoordeling van de etniciteit van eiser, die reeds geruime tijd volwassen is, heeft aangesloten bij hetgeen dienaangaande is vermeld in paragraaf 4.4.5 van TBV 2003/50. Echter, de rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt, inhoudende dat uit voornoemd beleid volgt dat eiser, nu hij als kind van een Azeri vader na het overlijden van zijn vader in 1958 is grootgebracht door zijn Armeense moeder en de Armeense traditie heeft overgenomen, als etnisch Armeens kan worden aangemerkt. Immers, eiser is als kind geboren uit een gemengd huwelijk doch is niet met beide ouders Nederland ingereisd. Eiser dient veeleer te worden aangemerkt als een persoon die als kind uit een gemengd huwelijk is geboren en zich reeds zelfstandig (los van de ouders) heeft gevestigd. Derhalve brengt paragraaf 4.4.5 van TBV 2003/50 met zich dat ten aanzien van eiser onverkort het uitgangspunt geldt dat de etniciteit wordt doorgegeven via de vaderlijke lijn. Door eiser als etnisch Armeens te beschouwen in plaats van als etnisch Azeri, overeenkomstig de etniciteit van eisers vader, heeft verweerder zijn beleid onjuist toegepast. Het vorenstaande klemt temeer nu eisers etniciteit de basis vormt voor de beoordeling van de zwaarwegendheid van zijn asielrelaas.
11. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover dit ziet op de weigering van een verblijfsvergunning asiel. Nu verweerder niet overeenkomstig zijn beleid heeft gehandeld, zonder dat er sprake is van het gebruik van de inherente afwijkingsbevoegdheid ten gunste van eiser, verdraagt het besluit zich in zoverre niet met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft thans geen bespreking meer.
13. Het vorenstaande brengt met zich mee dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Verweerder zal worden opgedragen met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen in deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
14. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,-;
• wegingsfactor 1.
15. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij aan eiser een verblijfsvergunning asiel is onthouden;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar als griffier op 3 juli 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.