ECLI:NL:RBSGR:2006:AY3894

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/7665
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde van onroerende zaak en toepassing van artikel 26a Wet WOZ

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, ging het om de waardering van een onroerende zaak, specifiek de waarde van een woning met twee dakkapellen. Eiser, de gebruiker en genothebbende van de woning, had bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de gemeente waarin de waarde van de woning was vastgesteld op € 234.178. Eiser betoogde dat de waarde te hoog was vastgesteld, omdat verweerder abusievelijk drie dakkapellen in plaats van twee had meegenomen in de objectkenmerken, wat leidde tot een te hoge waardering van € 3.000. Eiser stelde dat de waarde moest worden aangepast op basis van artikel 26a van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), dat bepaalt dat een vastgestelde waarde geacht wordt juist te zijn als deze niet meer dan € 10.000 of 4% afwijkt van de bij beschikking vastgestelde waarde.

De rechtbank oordeelde dat de door eiser bepleite waarde niet meer dan € 10.000 afweek van de vastgestelde waarde, waardoor de rechtbank de waarde van € 234.178 als juist beschouwde. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser dat de waarde ambtshalve had moeten worden verminderd, aangezien een weigering van verweerder om de waarde aan te passen geen voor bezwaar vatbare beslissing is. De rechtbank concludeerde dat de stellingen van eiser niet voldoende waren om de vastgestelde waarde te betwisten en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan op 9 mei 2006 door mr. M.A. Dirks, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. van Duijvendijk. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/7665
Uitspraakdatum: 9 mei 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 20 september 2005 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), krachtens de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, alsmede tegen de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2005.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2006.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. J.P. Kruimel, bijgestaan door [A].
1. Beslissing
De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2003 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op € 234.178. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2005 bekend gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de waarde en de aanslagen gehandhaafd.
2.2. Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een huis met twee dakkapellen.
In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 231.178.
2.3. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft abusievelijk drie dakkapellen in plaats van twee dakkapellen in de objectkenmerken meegenomen. Hierdoor is de waarde van de woning € 3.000 te hoog gewaardeerd. Gelet op artikel 26a van de Wet WOZ is verweerder niet bereid deze waarde aan te passen. Volgens eiser dient artikel 26a van de Wet WOZ naar de geest en niet naar de letter van de wet geïnterpreteerd te worden. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst hij naar een e-mail bericht van mevrouw [B], dat zij als antwoord op zijn bij e-mail bericht toegezonden vragen aan eiser heeft gezonden. De door de heffingsambtenaar gemaakte fout kan daarom volgens eiser wel degelijk door verlaging van de waarde worden hersteld. Verweerder is, volgens eiser ten onrechte, ook niet bereid de waarde ambtshalve aan te passen.
Ter adstructie van zijn standpunt verwijst hij voorts naar verschillende uitspraken van rechtbanken, onder meer de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 februari 2006, LJN nr. AV4243.
2.4. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken en heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de vastgestelde waarde gehandhaafd dient te worden gezien de in artikel 26a van de Wet WOZ opgenomen marge. Ambtshalve vermindering is volgens verweerder niet mogelijk, daar artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [Z] heeft volgens verweerder niet een besluit genomen waarbij het Model Beleidsregels ambtshalve vermindering Wet WOZ 2005/2006 van toepassing is verklaard.
2.5. Ingevolge artikel 26a van de Wet WOZ wordt bij een op voet van deze wet bij beschikking vastgestelde waarde van een onroerende zaak van meer dan € 200.000 maar niet meer dan € 500.000, die waarde geacht juist te zijn indien de waarde daarvan niet meer dan € 10.000 of zo dat meer is 4 % afwijkt van de bij beschikking vastgestelde waarde.
2.6. De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij verweerder.
2.7. Nu de door eiser bepleite waarde niet meer dan € 10.000 afwijkt van de bij beschikking vastgestelde waarde van € 234.178, moet laatstgenoemde waarde op grond van artikel 26a van de Wet WOZ juist worden geacht.
2.8. De omstandigheid dat de waardeafwijking zijn oorzaak vindt in een taxatiefout doet niet af aan hetgeen artikel 26a van de Wet WOZ voorschrijft.
Uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel valt niet af te leiden dat dergelijke fouten niet onder de werking van artikel 26a van de Wet WOZ zouden vallen.
2.9. De per e-mail bericht verkregen reactie van mevrouw [B] luidt als volgt:
'(...)
Mijn amendement had natuurlijk niet als bedoeling fouten weg te poetsen, maar wel om een stroom bezwaarschriften te reguleren. Een stroom die de maatschappij (en daarmee ook weer de inwoners) veel extra geld kost en de direct betrokkenen maar een enkel tientje per jaar oplevert. Kortom een afweging tussen tussen maatschappelijke kosten en privé-belangen, die in dit geval beperkt zijn omdat een kleine bijstelling van de WOZ ook slechts een kleine bijstelling van de OZB betekent. Ik kan uw aanvraag niet beoordelen en kan en wil ook niet in de overwegingen van de gemeente [Z] treden. Gemeenten zijn immers autonoom. Ik zal de collega’s uit [Z] echter wel in kennis stellen van uw e-mail bericht door middel van een c.c. en de hoop dat u er een bevredigende oplossing gevonden wordt.
(. . .)'.
De door eiser in de procedure ingebrachte beantwoording door mevrouw [B] leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nog daargelaten of deze buiten de parlementaire behandeling per e-mail bericht verkregen informatie die betekenis mag hebben, die eiser daaraan wenst te geven.
2.10. De beroepsgrond van eiser dat verweerder de waarde ambtshalve had moeten verminderen, kan geen doel treffen. Een weigering van verweerder de waarde ambtshalve te verminderen is geen voor bezwaar vatbare beslissing, nog daargelaten dat een dergelijke weigering in de uitspraak op bezwaar niet voorligt.
2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 9 mei 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.A. Dirks, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.