ECLI:NL:RBSGR:2006:AY4017

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 06/695
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op oprichtingshandelingen van de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid & Diversiteit (PNVD) in kort geding

In deze zaak hebben de Stichting Soelaas en drie individuen, die samen de actiegroep Basis Recht op Veilig Onderwijs vormen, een kort geding aangespannen tegen de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid & Diversiteit (PNVD) en haar bestuur. De eiseressen vorderden onder meer om alle oprichtingshandelingen van de PNVD tot aan de verkiezingen in 2011 te verbieden en om oprichtingshandelingen die al hebben plaatsgevonden te vernietigen. De voorzieningenrechter heeft de eiseressen echter niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. De rechtbank overwoog dat de vrijheid van meningsuiting en de oprichting van politieke partijen fundamentele vrijheden zijn binnen de democratische rechtsstaat. De rechter moet terughoudend zijn bij het aannemen van strijd met de openbare orde, en de eiseressen hebben niet aangetoond dat de PNVD strafbare feiten pleegt of oproept tot strafbare feiten. Bovendien hebben de eiseressen niet aangetoond dat zij een spoedeisend eigen belang hebben bij de gevorderde maatregelen. De rechtbank concludeerde dat de Stichting Soelaas niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij niet de belangen van kinderen of slachtoffers van pedofilie behartigt. Ook de individuele eiseressen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid zijn. De voorzieningenrechter heeft de eiseressen veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 17 juli 2006,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 06/695 van:
1. de stichting Stichting Soelaas,
gevestigd te Amsterdam,
2. [eiseres 2],
3. [eiseres 3],
4. [eiseres 4],
leden van de actiegroep Basis Recht op Veilig Onderwijs uit Assen,
eiseressen,
procureur mr. R.E. Troost,
advocaat mr. J.E. de Wijn te Amsterdam,
tegen:
1. de vereniging Partij voor Naastenliefde, Vrijheid & Diversiteit (PNVD),
gevestigd te Leiden,
2. het bestuur van de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid & Diversiteit,
kantoorhoudend te Leiden,
gedaagden,
procureur mr. D.J.G. Timmermans,
advocaat mr. G.P. Hamer te Amsterdam.
Eiseres sub 1, gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 zullen hierna ook worden aangeduid als respectievelijk 'de Stichting Soelaas', 'de PNVD' en 'het bestuur'.
1. Procesverloop
1.1. Eiseressen hebben gedaagden op 12 juni 2006 doen dagvaarden tegen de zitting van 7 juli 2006. Op 30 juni 2006 is een herstelexploot uitgebracht. Ter zitting van 7 juli 2006 heeft de advocaat van eiseressen de vordering aan de hand van pleitnotities toegelicht. Gedaagden hebben bij monde van hun advocaat aan de hand van pleitnotities verweer gevoerd.
1.2. Eén dag voor de zitting hebben eiseressen bij akte een vermeerdering van eis aangekondigd. Hierin vorderen zij onder meer een verklaring voor recht dat het dragen van een "pedoster" onrechtmatig is. Gedaagden hebben ter zitting bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van de eis. Zij stellen dat hetgeen bij wege van vermeerdering van eis wordt gevorderd geen samenhang heeft met de in de dagvaarding omschreven vordering is en dat het belang van eiseressen ontbreekt bij de vermeerdering van eis. Ook hebben zij geprotesteerd tegen het late tijdstip van de aankondiging van de vermeerdering van eis.
1.3. De voorzieningenrechter heeft, gehoord eiseressen, direct beslist op het bezwaar tegen de vermeerdering van de eis. Hij heeft deze vermeerdering buiten beschouwing gelaten op de grond dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Hij heeft hierbij rekening gehouden met het zeer late tijdstip waarop de vermeerdering is aangekondigd en met het gegeven dat er geen samenhang bestaat tussen de oorspronkelijke eis en datgene waarop de vermeerdering van de eis ziet. Ten overvloede heeft hij in dit verband overwogen dat eiseressen geen eigen belang bij een dergelijke verklaring voor recht lijken te hebben.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 juli 2006 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Op 31 mei 2006 is de Vereniging voor Naastenliefde, Vrijheid & Diversiteit bij notariële akte opgericht. Op 14 juni 2006 is de naam van deze vereniging gewijzigd in: Partij voor Naastenliefde, Vrijheid & Diversiteit, met als verkorte naam: PNVD. Deze vereniging is gedaagde sub 1. Haar bestuur is gedaagde sub 2.
2.2. Ingevolge de Kieswet kan een politieke groepering die een vereniging is met volledige rechtsbevoegdheid, aan het centraal stembureau verzoeken de aanduiding waarmee zij aan verkiezingen wil deelnemen te laten registeren. Het bestuur van de PNVD heeft het voornemen bekendgemaakt om deze vereniging als politieke partij aan te melden bij het centraal stembureau.
2.3. Het doel van de PNVD is volgens de statuten tweeledig:
"enerzijds stelt zij zich ten doel taboes en dogma's te doorbreken, in de hoop daarmee angst en intolerantie tegen te gaan; anderzijds stelt zij zich ten doel van alle Nederlandse burgers kritische vrijdenkers te maken, die belang hechten aan ratio en de kracht van het argument."
2.4. Als een van de 'speerpunten' wordt in het partijprogramma van de PNVD genoemd dat kinderen vanaf twaalf jaar seksuele contacten mogen aangaan. In hoofdstuk 9 van het partijprogramma, waarin de PNVD nog met haar vroegere naam "NVD" wordt aangeduid, zijn onder meer de volgende programmapunten vermeld:
"9.2 Jongeren mogen vanaf twaalf jaar seksuele contacten aangaan.
(...) De NVD wil op den duur deze leeftijdsgrens helemaal afschaffen. De reden hiervoor is dat alleen misbruik, zoals afgedwongen contacten, moet worden bestraft. Bij afhankelijkheidsrelaties, bijvoorbeeld tussen docent en leerling en bij incest, zal voorlopig een leeftijdsgrens van zestien jaar gaan gelden.
(...)
9.5 Vanaf zestien jaar mag men in een pornoproductie verschijnen.
De NVD wil op den duur dat jongeren vanaf het moment dat zij seksuele contacten mogen aangaan, ook in een pornoproductie mogen verschijnen als zij dit graag willen.
(...)
9.6 De leeftijdsgrens vanaf welke men zich mag prostitueren wordt zestien jaar.
(...)
9.8 Privé-bezit van kinderpornografie wordt toegestaan."
2.5. De Stichting Soelaas heeft als doelstelling het actief doen van onderzoek naar pedofilie.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. Eiseressen vorderen - zakelijk weergegeven - om, zolang niet duidelijk is of de PNVD in strijd is met de openbare orde of met het strafrecht:
a. primair: iedere oprichtingshandeling van de PNVD tot aan de verkiezingen in 2011 te verbieden op straffe van een dwangsom;
b. subsidiair: iedere oprichtingshandeling van de PNVD voor zover deze is geschied te vernietigen;
c. meer subsidiair: de voorzieningenrechter in goede justitie een voorlopige voorziening te laten bepalen;
d. het bestuur te veroordelen in de kosten van dit kort geding.
3.2. Daartoe voeren eiseressen het volgende aan.
De PNVD handelt onrechtmatig als partij met een publieke doelstelling, aangezien haar ideeën in strijd zijn met de rechten van een grote groep kinderen en het recht op een onbedreigde persoonlijke ontwikkeling. Daarnaast zijn de ideeën in strijd met de artikelen 137c, 239, 240a, 245, 300 en 350 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Ten slotte zijn de ideeën van de PNVD een gevaar voor de maatschappelijke normen en waarden die een democratische samenleving leefbaar maken.
De rechten van het kind worden beschermd door het door Nederland geratificeerde Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Uit de rechtstreekse werking van artikel 3 van dit verdrag vloeit voort dat het algemeen belang alsook het individueel belang van het kind, indien zij op het spel staan, gewogen dienen te worden door de wetgever, de rechter en de autoriteiten.
3.3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat voor zover nodig hierna zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering en de vrijheid van vereniging (waartoe ook behoort de vrijheid om een politieke partij op te richten) zijn te beschouwen als grondvesten van de democratische rechtsstaat. Deze vrijheden geven burgers de ruimte om door middel van politieke partijen - bijvoorbeeld - te pleiten voor verandering van Grondwet, wet of beleid of voor het opzeggen van internationale verdragen. Het is aan de kiezer om een oordeel te geven over de pleidooien van politieke partijen. Deze vrijheden komen ook aan de PNVD toe. In haar partijprogramma worden kennelijk wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht voorgesteld. Eiseressen hebben desgevraagd ter zitting verklaard dat hun niets bekend is waaruit zou kunnen volgen dat de PNVD strafbare feiten pleegt of oproept tot het plegen van feiten die volgens de geldende wetgeving strafbaar zijn.
4.2. De hier genoemde fundamentele vrijheden zijn niet onbegrensd. Ook een politieke partij kan de hier geldende grenzen grenzen overschrijden. De wet bevat hiervoor een speciale regeling: op grond van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan het openbaar ministerie bij de rechtbank een vordering instellen tot verbodenverklaring en ontbinding van een rechtspersoon (zoals een vereniging die als politieke partij optreedt). De rechtbank kan de verbodenverklaring en ontbinding uitspreken als de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde. De rechter moet deze maatstaf in alle gevallen bijzonder terughoudend toepassen. Van strijd met de openbare orde kan slechts sprake zijn als de rechter tot het oordeel komt dat de als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel dreigen te worden aangetast op een schaal die ontwrichtend zou blijken voor de samenleving. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:20 BW blijkt dat de rechter ten opzichte van politieke partijen het criterium 'werkzaamheid in strijd met de openbare orde' niet licht mag aannemen. Als voorbeelden van uitingen die in strijd kunnen zijn met de openbare orde worden in de parlementaire geschiedenis genoemd 'het aanzetten tot haat en uitingen die verboden discriminatie inhouden of een mensonterend streven zoals het in de literatuur gegeven voorbeeld van een pleidooi om het doden van bepaalde volksgroepen straffeloos te maken'.
4.3. Ter zitting hebben eiseressen meegedeeld dat het openbaar ministerie naar hun informatie thans geen aanleiding ziet om bij de rechtbank de verbodenverklaring en ontbinding van de PNVD op grond van artikel 2:20 BW te vorderen.
4.4. De eis in dit kort geding roept de vraag op of naast deze mogelijkheid van een vordering op grond van artikel 2:20 BW plaats is voor een civiele vordering van individuele burgers of private rechtspersonen waarmee hetzelfde feitelijke effect wordt beoogd als met een vordering van het openbaar ministerie. Als deze vraag al positief kan worden beantwoord, zou daarvoor ten minste vereist zijn dat de eisers in kwestie een zeer klemmend en spoedeisend eigen belang hebben bij de gevorderde maatregel. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval aan deze voorwaarde is voldaan. Zij willen uiting geven aan hun ernstige morele verontwaardiging, maar dat is bij lange na niet voldoende. Hier komt nog bij dat zij de door hen gevorderde maatregelen getroffen willen zien 'zo lang niet duidelijk is of [de PNVD] in strijd is met de openbare orde of in strijd is met het strafrecht'. Kennelijk zijn zij er dus ook zelf niet zeker van dat aan de voorwaarde van artikel 2:20 BW is voldaan.
4.5. Reeds hierdoor kan de vordering niet slagen.
4.6. Bespreking behoeven niettemin enkele prealabele verweren van gedaagden. Zij voeren onder meer aan dat eiseressen geen belang hebben bij hun vordering en daarom in hun vordering niet-ontvankelijk zijn.
4.7. De Stichting Soelaas heeft gekozen voor een collectieve actie. Daartoe biedt artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek op zichzelf de mogelijkheid. Dit artikel stelt enkele voorwaarden voor de ontvankelijkheid van de belangenorganisatie in een rechtsvordering. Deze kan uitsluitend worden ingesteld door een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die optreedt ter behartiging van belangen van andere personen. De rechtspersoon moet deze belangen behartigen op grond van haar statuten.
4.8. De rechtsvordering tot het verbieden of nietig verklaren van (de oprichtingshandelingen inzake) de PNVD heeft als achterliggend belang de bescherming van kinderen alsmede van slachtoffers tegen pedofilie. De Stichting Soelaas heeft als doelstelling het doen van onderzoek naar pedofilie. Deze eiseres heeft niet gesteld dat de zij de belangen van kinderen of van slachtoffers van pedofilie behartigt. Ook overigens is dat niet aannemelijk geworden. Hieruit volgt al dat de Stichting Soelaas niet-ontvankelijk is in haar vordering. Artikel 3:305a BW stelt verder als voorwaarde voor ontvankelijkheid dat de belangenorganisatie in kwestie in de gegeven omstandigheden voldoende heeft getracht het gevorderde te bereiken door het voeren van overleg. De Stichting Soelaas heeft niet gesteld dat aan deze eis is voldaan, en ook hier geldt dat dit evenmin op andere wijze aannemelijk is geworden. Ook dit vormt een grond voor niet-ontvankelijkheid van de Stichting Soelaas.
4.9. De in persoon optredende eiseressen stellen dat zij deel uitmaken van een groep pedofilieslachtoffers (met inbegrip van hun ouders en sympathisanten). Zij willen uiting geven aan hun verontwaardiging. Dit betekent echter niet dat er een grond bestaat voor een op deze verontwaardiging gebaseerde, in hun eigen naam ingestelde vordering tegen gedaagden. Zij hebben daarbij niet een voldoende, eigen belang. Ook zij zijn in hun vordering dus niet ontvankelijk. De actiegroep Basis Recht op Veilig Onderwijs, waarin deze individuele eiseressen zich hebben verenigd, is geen stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. Zoals vermeld, is dit een voorwaarde om een collectieve actie te kunnen instellen. Ook tezamen optredend zijn zij dus niet-ontvankelijk in hun vordering.
4.10. Het hier besproken prealabele verweer van gedaagden slaagt dus. De overige verweren van gedaagden kunnen onbesproken blijven.
4.11. Ten overvloede wordt nog wel het volgende opgemerkt. Eiseressen hebben niet alleen de PNVD maar ook het bestuur van de PNVD gedagvaard. Uit artikel 2:5 BW vloeit voort dat een rechtspersoon zelfstandig in rechte kan worden betrokken. Het bestuur is een orgaan van de vereniging en als zodanig geen rechtspersoon. Het bestuur van de PNVD kan dus niet in rechte worden betrokken. Het is mogelijk om de bestuurder van een rechtspersoon in privé aansprakelijk te houden indien hem persoonlijk een verwijt valt te maken van onrechtmatig gedrag. Indien eiseressen de bestuurders van de PNVD persoonlijk aansprakelijk hadden willen stellen, hadden zij de individuele bestuurders moeten dagvaarden. Dit is niet gebeurd. Ook in de vordering tegen het bestuur zouden eiseressen dus niet kunnen worden ontvangen.
4.12. Eiseressen zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart eiseressen niet-ontvankelijk in hun vordering;
veroordeelt eiseressen in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.064,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 248,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en is uitgesproken ter openbare zitting van 17 juli 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
jb